Direct naar content gaan

Samenvatting

Artikel 2.17 Wet IB 2001 behandelt de toerekening van diverse inkomens- en vermogensbestanddelen bij partners. Een man heeft een deel van zijn pensioen toegedeeld aan zijn echtgenote.
De vraag is dan of dit ertoe leidt dat dit deel niet bij hem, maar bij zijn echtgenote belast wordt, met een progressievoordeel tot resultaat.
De Hoge Raad oordeelt dat dit niet mogelijk is.
Onder de Wet IB 1964 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat pensioenuitkeringen, ook al zijn die geheel of gedeeltelijk overgedragen, tot het persoonlijk inkomen blijven behoren.
Noch met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001, noch door ontwikkelingen met betrekking tot de positie van gehuwden en gescheiden echtgenoten is er wijziging gekomen in de gevolgen die voor de belastingheffing moeten worden verbonden aan de verknochtheid die bestaat tussen inkomsten die worden verkregen door het verrichten van arbeid en de persoon die die arbeid heeft verricht, aldus de Hoge Raad.
Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard.
Conform de conclusie van A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2005 en 2006
Instantie
HR
Datum instantie
21 maart 2014
Rolnummer
12/05924
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:633
bwbr0011353&artikel=2.17&lid=2,bwbr0011353&artikel=2.17&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina