Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(9)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man heeft in 1997 een pand gekocht. Het pand bestaat uit een bovenwoning, die ten tijde van de aankoop was verhuurd en een benedenwoning.
In 1998 is het pand gesplitst in twee appartementsrechten, te weten een eigen woning (benedenwoning) en de verhuurde bovenwoning, die thans ongeveer dertig jaar wordt bewoond door dezelfde huurster.
De huurster heeft recht op huurbescherming waardoor de man de huur niet kan opzeggen noch kan aanpassen aan marktconforme prijzen. De huur kan slechts beperkt worden verhoogd.
In deze procedure komt de man op tegen de waarde van de verhuurde bovenwoning voor de toepassing van box 3.
De waarde is gebaseerd op de op 1 januari 2010 ingevoerde regeling van 5.20, derde lid Wet IB 2001 in verbinding met artikel 17a Uitvoeringsbesluit IB 2001. Deze regeling gaat uit van de actuele WOZ-waarde met forfaitaire waardedruk.
Na ambtshalve vermindering is deze waarde vastgesteld op € 373.800.
Hof Den Haag komt tot het oordeel dat de ingevoerde regeling in de situatie van de man in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Volgens het Hof heeft de man aannemelijk gemaakt dat in zijn geval een belangrijke discrepantie bestaat tussen de waarde die op grond van voormelde regelgeving aan de bovenwoning in verhuurde staat moet worden toegekend en de waarde in het economische verkeer daarvan. De wetgever en besluitgever hebben kennelijk niet stilgestaan bij dergelijke gevallen waarbij sprake is van oude contracten met lage huur.
De regeling heeft tot gevolg dat de man 25 percent meer fictief inkomen wordt geacht te hebben genoten en dus voor dat gedeelte in de belastingheffing wordt betrokken. Dit leidt ertoe dat elk jaar sprake is van een omvangrijk negatief rendement.
Volgens het Hof wordt op deze wijze op de man een buitensporige last gelegd, zodat geoordeeld moet worden dat de regeling in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Het Hof biedt in dit (individuele) geval rechtsherstel door bij de berekening van het in aanmerking te nemen rendement, met inachtneming van artikel 5.19, eerste lid Wet IB, uit te gaan van de waarde in het economische verkeer van de bovenwoning in verhuurde staat zoals die door de rijkstaxateur per 1 januari 2010 is vastgesteld, dat is € 274.000.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
11 februari 2014
Rolnummer
13/00426
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2014:437
bwbid=bwbr0&artikel=5.20,bwbid=bwbr0&artikel=17a

Naar de bovenkant van de pagina