Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze zaak gaat over vrachtwagens uit Israël die in het vrije verkeer van de Unie zijn gebracht. Bij de aangifte zijn telkens door de Israëlische autoriteiten gewaarmerkte EUR.1-certificaten overgelegd. Hierop staat als land van oorsprong ‘EEC’ of een lidstaat van de Europese Unie ingevuld. Van X (bv; belanghebbende) zijn douanerechten nagevorderd, omdat de goederen niet de oorsprong Israël hebben en dus geen aanspraak kan worden gemaakt op een preferentieel tarief.

In deze procedure gaat het erom of X op grond van artikel 239 CDW recht op terugbetaling van de nagevorderde douanerechten heeft.

Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van voornoemd artikel is voldaan. In de eerste plaats doet zich geen bijzondere situatie voor. De zogenoemde REM-beschikkingen van de Commissie waarop X zich in dit verband heeft beroepen, betreffen gevallen die naar het oordeel van het Hof niet vergelijkbaar zijn met dat van X. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat wel sprake is van een bijzondere situatie, heeft X niet voldaan aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van klaarblijkelijke nalatigheid.

X heeft met twee middelen cassatieberoep ingesteld.

A-G Ettema onderzoekt in deze conclusie of uit de door X aangehaalde REM-beschikkingen algemene uitgangspunten zijn af te leiden die meebrengen dat zich in het geval van X bijzondere omstandigheden voordoen. Zij komt tot de conclusie dat die REM-beschikkingen geen andere of ruimere ‘ratio’ van artikel 239 CDW laten zien. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel strandt in dit verband. Voor het geval de Hoge Raad van oordeel is dat zich in het geval van X wel een bijzondere omstandigheid voordoet, gaat de A-G na of sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid aan de zijde van X. Zij komt tot de slotsom dat daarvan sprake is. Beide middelen falen, aldus de A-G.

Conclusie: het cassatieberoep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2008
Instantie
A-G
Datum instantie
8 september 2023
Rolnummer
21/05181
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:786
Auteur(s)
mr. J.A.H. Hollebeek
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2023/2293
Aflevering
12 oktober 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6022

Naar de bovenkant van de pagina