In deze zaak is de hoogte van de vermindering (afschrijving) als bedoeld in artikel 10, lid 2, Wet BPM ter zake van een ingevoerde personenauto met meer dan normale gebruiksschade in geschil. De betreffende auto heeft een huurverleden.
Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de aan X (bv; belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat de Inspecteur de handelsinkoopwaarde van de personenauto te hoog heeft vastgesteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep de handelsinkoopwaarde en naheffingsaanslag verder verminderd. Bij het opnieuw vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de auto heeft het Hof geoordeeld dat de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde niet een waardevermindering als gevolg van het verhuurverleden van de personenauto in aanmerking heeft mogen nemen. Aangezien X ervoor heeft gekozen de handelsinkoopwaarde van de personenauto te bepalen aan de hand van de koerslijst en daarin niet de variabele ‘ex-rental’ is opgenomen, stond het haar volgens het Hof niet vrij om – onder verwijzing naar andere koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – een vermindering wegens het verhuurverleden in aanmerking te nemen. Het Hof heeft dit oordeel doen steunen op r.o. 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020 (19/00619, ECLI:NL:HR:2020:331).
Het Hof is hierbij van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, oordeelt de Hoge Raad. De taxateur heeft bij het bepalen van de afschrijving van de personenauto wel rekening kunnen houden met het waardedrukkende effect van het verhuurverleden van de personenauto.
Het cassatieberoep van X wordt gegrond verklaard. De naheffingsaanslag wordt verminderd.
Arrest in de zaak van X bv (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021, nr. 20/00340, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB19/162) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.B. Vriesema, heeft tegen de uitspraak van het beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.1. Belanghebbende heeft op 28 april 2017 een uit een andere lidstaat afkomstige, gebruikte personenauto (hierna: de personenauto) met meer dan normale gebruiksschade in de zin van artikel 2, aanhef en letter c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2017; hierna: de Wet) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De personenauto is in Duitsland voor het eerst op 23 maart 2016 toegelaten op de weg en is door een Duits autoverhuurbedrijf gebruikt met het oog op verhuur aan derden. Bij de registratie in het Nederlandse kentekenregister was de personenauto een zogenoemde exrental.
2.1.2. Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan. Bij het berekenen van de verschuldigde bpm heeft zij ervoor gekozen de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde afschrijving te bepalen met toepassing van de taxatiemethode als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de personenauto in onbeschadigde staat bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde zoals vermeld in een koerslijst van Eurotaxglass’s (hierna: de koerslijst) van een soortgelijke, in Nederland geregistreerde personenauto in onbeschadigde staat. Omdat deze koerslijst niet de variabele ‘exrental’ kent, heeft de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde mede een waardevermindering in aanmerking genomen die verband houdt met het verhuurverleden van de personenauto. Hij heeft die waardevermindering – onder verwijzing naar andere, in de handel algemeen toegepaste koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – op € 1.193 gesteld.
2.1.3. De dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft de personenauto onderzocht en geconcludeerd dat de taxateur de handelsinkoopwaarde te laag heeft bepaald, onder meer door een te hoog bedrag aan schade in aanmerking te nemen. De Inspecteur heeft op basis van de bevindingen van DRZ de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.1.4. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat de Inspecteur de handelsinkoopwaarde van de personenauto te hoog heeft vastgesteld. In dat kader heeft de Rechtbank onder meer geoordeeld dat de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde de hiervoor in 2.1.2 bedoelde waardevermindering in verband met het verhuurverleden van de personenauto in aanmerking heeft mogen nemen.
2.2.1. Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof geoordeeld dat de Rechtbank de handelsinkoopwaarde te hoog heeft vastgesteld en dat de naheffingsaanslag daarom verder moet worden verminderd.
2.2.2. Bij het opnieuw vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de personenauto heeft het Hof geoordeeld dat de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde niet een waardevermindering als gevolg van het verhuurverleden van de personenauto in aanmerking heeft mogen nemen. Aangezien belanghebbende ervoor heeft gekozen de handelsinkoopwaarde van de personenauto te bepalen aan de hand van de koerslijst en daarin niet de variabele ‘exrental’ is opgenomen, stond het haar volgens het Hof niet vrij om – onder verwijzing naar andere koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – een vermindering wegens het verhuurverleden in aanmerking te nemen. Het Hof heeft dit oordeel doen steunen op rechtsoverweging 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof.
3.2. Bij toepassing van de taxatiemethode om de afschrijving van een gebruikte personenauto met meer dan normale gebruiksschade te bepalen, kan de taxateur als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van het gebruikte motorrijtuig in kwestie mede gebruik maken van de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbaar motorrijtuig die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst.
Anders dan de Inspecteur bij het Hof heeft betoogd, is in dat geval de in een koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht. Dergelijke kenmerken en eigenschappen leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. De invloed van dergelijke kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, heeft de taxateur bij het bepalen van de afschrijving van de personenauto rekening kunnen houden met het waardedrukkende effect van het verhuurverleden van de personenauto. De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof geven in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Middel 1 slaagt.
3.4.1. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.4.2. Het Hof heeft de handelsinkoopwaarde van de personenauto gecorrigeerd naar € 18.984. De Inspecteur heeft in hoger beroep de wijze waarop de taxateur het hiervoor in 2.1.2 vermelde bedrag van € 1.193 heeft berekend, niet weersproken. Daarvan uitgaande staat vast dat de handelsinkoopwaarde van de personenauto verder moet worden verminderd met een bedrag van € 1.193 tot € 17.791. De naheffingsaanslag moet met inachtneming van de door het Hof in rechtsoverweging 4.14 van zijn uitspraak vermelde gegevens verder worden verminderd tot een bedrag van € 254. De beschikking inzake belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.
4. Proceskosten
4.1. De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/05016 en 21/05017 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
4.2. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Gelet op de inhoud van de procesdossiers van het Hof in de zaken die bij de Hoge Raad zijn geregistreerd onder de nummers 21/05016 en 21/05017, wordt in aanmerking genomen dat wat betreft het hoger beroep de bij het Hof geregistreerde zaken onder de nummers 20/00340 en 20/00341 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit.
4.3. Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2023).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behalve de beslissing omtrent het voor het hoger beroep geheven griffierecht,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht,
vernietigt de uitspraken op bezwaar,
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 254,
vermindert de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig,
draagt de Staatssecretaris op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 541,
veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.348, oftewel € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op de helft van € 1.674, oftewel € 837 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.