Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 22 maart 2016 is mevrouw A (erflaatster) overleden. Erfgenamen zijn haar twee kinderen. Daarnaast zijn haar kleinkinderen, onder wie X (belanghebbende), benoemd als legataris. Tot de nalatenschap van erflaatster behoren aandelen in een holdingvennootschap. De holding houdt een 100% aandelenbelang in B (bv), die op haar beurt diverse deelnemingen in binnen- en buitenland houdt. De activiteiten van B zijn gericht op het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van hoogwaardige ingrediënten voor brood en banket.

Binnen het jaar voor overlijden van erflaatster zijn de belangen in twee buitenlandse vennootschappen, D (bv) en F (bv), uitgebreid. Voor de erfbelasting is in geschil of, voor de toepassing van de BOR, voor die uitbreidingen is voldaan aan de bezitseis.

Dat is volgens Rechtbank Gelderland het geval.

Niet in geschil is dat B één objectieve onderneming drijft. Op het tijdstip van overlijden behoorden tot het ondernemingsvermogen van B alle deelnemingen in dochtervennootschappen en belangen in joint ventures, waaronder ook de uitgebreide belangen in D en F. Niet relevant is in dat geval dat een deel van het ondernemingsvermogen van B binnen een jaar voor het overlijden is verkregen, oordeelt de Rechtbank. Omdat sprake is van één objectieve onderneming geldt voor de uitbreiding van de belangen in D en F geen afzonderlijke bezitstermijn. Deze uitbreidingen moeten daarom voor de toepassing van de BOR tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. De andersluidende conclusie van de Inspecteur is onjuist (vgl. HR 21 april 2023, 21/04462, ECLI:NL:HR:2023:647).

Verder is in geschil of de bij de holding aanwezige effecten en liquide middelen van € 42.708.687 voor de toepassing van de BOR tot het ondernemingsvermogen behoren.

De Rechtbank oordeelt dat van de liquide middelen een bedrag van € 29.750.000 in redelijkheid tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend. Dit deel wordt als financiële buffer ten behoeve van B aangehouden en dient dus een ondernemingsdoel. Voor het overige deel van de aanwezige liquide middelen en effecten is niet aannemelijk gemaakt dat deze dienen ter versteviging van de door B gedreven materiële onderneming.

Het ondernemingsvermogen voor de toepassing van de BOR is te laag vastgesteld. De Rechtbank werkt het cijfermatig uit.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
30 juni 2023
Rolnummer
21/1606
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:4543
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2023/2230
Aflevering
5 oktober 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6005
bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1,bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0002226&artikel=35d&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.2,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c,bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0011353&artikel=3.2

Naar de bovenkant van de pagina