Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een beroepsvereniging, opgericht op 22 december 2009. Zij is ten aanzien van resultaten uit commerciële activiteiten belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.

In haar drie bestaansjaren 2010, 2011 en 2012 heeft X winsten behaald van respectievelijk € 9.884, € 28.443 en € 31.414; in totaal € 69.741. De Inspecteur heeft over 2012 nagevorderd omdat de jaarwinst hoger is dan € 15.000 en de cumulatieve winst van € 69.731 over drie jaar hoger is dan 3/5 (= € 45.000) van het tweede winstplafond (maximaal € 75.000 winst over de laatste vijf jaar) voor de vrijstelling van artikel 6, lid 1, Wet VpB 1969. De Inspecteur baseert deze pro-ratabenadering van het tweede plafond op een beleidsbesluit.

In geschil is hoe het tweede plafond van artikel 6, lid 1, Wet VpB 1969 moet worden toegepast als het lichaam nog geen vijf jaren bestaat c.q. nog geen vijf jaren onderneemt.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat een grammaticale uitleg van artikel 6, lid 1, Wet VpB 1969 strikt genomen geen ruimte biedt om de situatie van X te omvatten. X voldoet niet aan de eerste winstgrens, omdat de winst van het jaar (2012) meer bedraagt dan € 15.000. Zij voldoet evenmin aan de tweede winstgrens, omdat zij nog geen vijf jaren bestaat en zij niet aan het vereiste van ‘vier daaraan voorafgaande jaren’ kan voldoen. Dit betekent dat X niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting. Een pro-ratabenadering baat X niet omdat de naar rato berekende tweede winstgrens van € 45.000 door X wordt overschreden. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd, aldus het Hof.

X heeft cassatieberoep ingesteld en volgens A-G Wattel is dat gegrond.

Nu de cumulatieve winst over haar drie ondernemingsjaren 2010-2012 minder dan € 75.000 bedroeg, was X volgens de A-G in 2012 subjectief vrijgesteld. Overschrijdt zij het tweede winstplafond in 2013 of 2014, dan is zij echter alsnog belasting verschuldigd over de volle winst 2011 en de volle winst 2012, die immers hoger waren dan € 15.000. Is haar winst in 2013 of 2014 bovendien hoger dan € 15.000, dan is zij ook in dat jaar/die jaren belastingplichtig voor de gehele jaarwinst omdat zij dan in die jaren beide plafonds overschrijdt. Komt zij daarentegen in 2013 en/of 2014 niet boven de € 15.000, dan is zij in dat jaar/die jaren vrijgesteld omdat zij dan in die jaren beneden één van de alternatieve plafonds blijft.

Conclusie: het cassatieberoep is gegrond, de zaak zelf afdoen en daarbij ingaan op de vraag wat de uitspraak betekent voor de jaren 2013 en 2014.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
A-G
Datum instantie
28 september 2020
Rolnummer
20/00772
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:853
Auteur(s)
drs. G.J.W. de Ruiter
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2020/2312
Aflevering
29 oktober 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3771
bwbr0002672&artikel=6&lid=1,bwbr0002672&artikel=6&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina