Direct naar content gaan

Samenvatting

Een vrouw is eigenares van een bedrijfspand dat wordt verhuurd aan een BV, een taxicentrale, waarvan haar echtgenoot alle aandelen bezit.
In de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 is het pand in box 3 opgenomen.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de taxicentrale, heeft de inspecteur aan de vrouw meegedeeld haar aangiften over 2008 en 2009 aldus te willen corrigeren dat de inkomsten uit het aan de BV ter beschikking gestelde bedrijfspand, in aanmerking zullen worden genomen in box 1. Dat zou leiden tot hogere aanslagen dan conform de aangiften.
De aanslagen zijn niettemin conform de aangiften opgelegd.
De behandelende ambtenaren hebben nagelaten de aangiften over 2008 en 2009 waarvan de onjuistheid door het boekenonderzoek aan het licht was gekomen, in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking te blokkeren. Vervolgens zijn navorderingsaanslagen opgelegd waarin de beoogde correcties alsnog zijn opgenomen.
In geschil is of navordering mogelijk is.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat niet het geval.
Het Hof heeft de nalatigheid van de behandelende ambtenaren beschouwd als een aan de inspecteur toe te rekenen verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten. Navordering is dan overeenkomstig artikel 16, lid 1 AWR niet toelaatbaar, aldus het Hof.
De Staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak.
Met succes, want volgens de Hoge Raad is het Hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.
Dat de behandelende ambtenaren in het onderhavige geval hebben nagelaten de geautomatiseerde afdoening van de aangiften te blokkeren nadat de onjuistheid van deze aangiften bij een boekenonderzoek aan het licht was gekomen, kan niet worden aangemerkt als een verzuim dat voortvloeit uit een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van) de belastingplicht.
Dit nalaten is aan te merken als een fout in de ruime en neutrale zin die aan dat begrip toekomt in artikel 16, lid 2, letter c, AWR (fout die voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was).
De zaak wordt teruggewezen naar Hof-Arnhem-Leeuwarden.
Dit Hof zal moeten beoordelen of sprake was van een fout die voor de vrouw redelijkerwijs kenbaar was.
De Hoge Raad geeft nog aan dat van een kenbare onjuistheid geen sprake is in gevallen waarin de belastingplichtige in redelijkheid kon menen dat de aanslag, hoewel tot een te laag bedrag, niettemin op goede gronden is vastgesteld.
Voor zover een aanslag aldus tot een te laag bedrag is vastgesteld, mag de te weinig geheven belasting ook niet worden nagevorderd met toepassing van de 30%-regel uit artikel 16, lid 2, letter c, AWR.
Enigszins anders A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2008-2009
Instantie
HR
Datum instantie
27 juni 2014
Rolnummer
14/00350
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1528
bwbid=bwbr0&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina