Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft samen met haar echtgenoot een eigen woning als bedoeld in afdeling 3.6 Wet IB 2001. De woning bestaat uit het woonpand en een schuur annex tuinhuis. Het tuinhuis is in 2015 via Airbnb gedurende 21 dagen verhuurd. De huuropbrengst was € 3.564.

De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 3.113 Wet IB 2001 een bedrag van € 2.494 aan huuropbrengsten (70% van € 3.564) tot het inkomen uit werk en woning gerekend. Hij heeft hiertoe een navorderingsaanslag opgelegd.

Voor Hof Amsterdam was in geschil of de huuropbrengst belast kan worden op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Het Hof heeft geoordeeld dat het tuinhuis, hoewel het een aanhorigheid is van de eigen woning, niet tot die eigen woning kan worden gerekend omdat het door de tijdelijke verhuur slechts tijdelijk als hoofdverblijf (tezamen met de woning) aan X ter beschikking staat. Afdeling 3.6 Wet IB 2001 is daarom niet op het tuinhuis van toepassing en dus evenmin artikel 3.113 Wet IB 2001, aldus het Hof.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De tijdelijke terbeschikkingstelling van een eigen woning of een gedeelte van, dan wel aanhorigheid bij, een eigen woning ontneemt aan die woning niet het karakter van eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001. Voor die gehele woning blijft in die perioden gelden dat zij geacht wordt anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan aan de belastingplichtige of aan tot diens huishouding behorende personen. Het oordeel van het Hof berust daarom op een onjuiste rechtsopvatting.

Artikel 3.113 Wet IB 2001 is volgens de Hoge Raad voorts ook op de tijdelijke verhuur van het tuinhuis van toepassing, zodat terecht 70% van de huurinkomsten tot het inkomen uit werk en woning is gerekend.

Dat het Hof niet is toegekomen aan het beroep van X op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel) is geen reden voor verwijzing van de zaak, aldus de Hoge Raad. Die stellingen kunnen in geen geval slagen.

Conform Conclusie A-G Niessen (NLF 2020/1324, met noot van Van den Berg).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
18 september 2020
Rolnummer
19/03974
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1448
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2020/2059
Aflevering
1 oktober 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3700
bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=7,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=7,bwbr0011353&artikel=3.113,bwbr0011353&artikel=3.113

Naar de bovenkant van de pagina