Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De grootvader van een man is overleden in 1985. Bij testament zijn de man en zijn twee zusters benoemd tot erfgenamen en erven zij voor gelijke delen de blote eigendom van het onverdeelde gedeelte van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken. Het vruchtgebruik van deze onroerende zaken is opvolgend gelegateerd aan de grootmoeder van de man (overleden in januari 1986), zijn vader (overleden in 2004) en zijn moeder, telkens onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de eerdergenoemde. In juni 1986 richt de vader van de man een BV op. Eind 1987 schenkt de vader aan elk van zijn drie kinderen een derde van de geplaatste gewone aandelen in de BV. Naast de gewone aandelen heeft de BV 7% preferente aandelen geplaatst. In 1995 verkoopt de vader het vruchtgebruik van de onroerende zaken aan de BV. In 1997 koopt de man de aandelen die zijn zusters hielden in de BV. Vanaf dat moment houdt de man alle gewone aandelen in de BV.
Voor het Hof was in geschil of de onroerende zaken door de man aan de BV ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001 en zo dat het geval is, op welk bedrag het aan de terbeschikkingstelling toe te rekenen resultaat dient te worden bepaald. Het Hof heeft geoordeeld dat van een dergelijk ter beschikking stellen sprake is. Het heeft daartoe overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.92 Wet IB 2001 volgt, dat de wetgever met de ruime uitleg van het begrip 'ter beschikking stellen' ook het oog heeft gehad op een gesplitste aankoop, waarbij een vennootschap het vruchtgebruik verwerft en de aanmerkelijkbelanghouder de blote eigendom. Dit is volgens het Hof niet anders in een situatie als de onderhavige, waarin belanghebbende niet zelf het recht van vruchtgebruik heeft gevestigd, maar de blote eigendom krachtens erfrecht heeft verkregen en de vennootschap op enig moment het recht van vruchtgebruik heeft verworven.
De man heeft tegen de Hof-uitspraak cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad acht het oordeel van het Hof dat sprake is van het ter beschikking stellen in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001 echter juist. Aan dit oordeel doet niet af dat de blote eigendom door de man is verkregen krachtens erfrecht, dat het tot een onverdeeldheid behoort en dat het aan een derde verhuurd onroerend goed betreft. Ook de klacht dat de man fiscaal anders wordt behandeld dan zijn zusters treft geen doel. Anders dan zijn zusters houdt de man sinds de aankoop van de aandelen van zijn zusters een aanmerkelijk belang in de BV. Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard. Conform A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
16 maart 2012
Rolnummer
11/02036
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0278
ECLI:NL:PHR:2012:BV0278

Naar de bovenkant van de pagina