Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X is bij akte van 14 juni 2013 de eigendom geleverd van een gebouw met bestemming woonhuis, waarin een hospice is gevestigd. In de hospice kunnen mensen hun laatste levensfase in een rustige omgeving doorbrengen. X verhuurt het gebouw aan een stichting (verder: A). A verhuurt de woonunits aan terminaal zieke personen. De bewoner koopt zelf de benodigde zorg in. X en A hebben geen artsen, verpleegkundigen, schoonmakers en ander gekwalificeerd personeel in dienst.

In geschil is of de onroerende zaak is aan te merken als woning in de zin van artikel 14, lid 2, Wet BRV.

Hof Amsterdam heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het pand is volgens het Hof naar zijn aard bestemd voor bewoning als bedoeld in artikel 14, lid 2, Wet BRV. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat geen sprake is van een verzorgingsinstelling die volgens de wetsgeschiedenis niet als woning is aan te merken. Daartoe heeft het Hof mede gelet op de doelstellingen van X en van A, alsmede hun (contractuele) relatie met de bewoners.

De staatssecretaris van Financiën komt terecht op tegen het oordeel van het Hof dat het pand niet kan worden aangemerkt als een verzorgingsinstelling. Gelet op de kenmerken van het pand is het naar zijn aard bestemd om dienst te doen als een verzorgingsinstelling. Het pand kan derhalve niet als woning in de zin van artikel 14, lid 2, Wet BRV worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de benodigde zorg niet is begrepen in de huurprijs die aan de bewoners in rekening wordt gebracht en dat er geen artsen, verpleegkundigen, schoonmakers en ander gekwalificeerd personeel in dienst van X en A zijn, en evenmin dat het hospice geen ‘verpleeginrichting’ is. Beslissend is de aard van het pand, gemeten naar zijn objectieve kenmerken. De contractuele relatie van de bewoners met de exploitant van het pand is daarvoor, anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen, niet bepalend.

Contrair: Conclusie A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
24 februari 2017
Rolnummer
16/02257
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:291
NLF-nummer
NLF 2017/0494
Aflevering
9 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB348
bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002629,bwbr0002740&artikel=14&lid=2,bwbr0002740&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina