Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In dit geval leent X bv (hierna X) (automatiserings)personeel in van een uitzendbureau, dat zij op grond van een raamovereenkomst ook doorleent. Aan het uitzendbureau is een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van per saldo € 1.330.230. De aanslag vloeit voort uit een voor het uitzendpersoneel getroffen aandelenregeling en een te hoge autokostenvergoeding. Het uitzendbureau is daarop gefailleerd zonder de naheffingsaanslag te kunnen betalen.

De Ontvanger heeft op grond van de regels van de ketenaansprakelijkheid van artikel 34 IW 1990 ter zake van die naheffingsaanslag X aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 49.945.

Ondanks een groot aantal formele bezwaren van X verklaarde Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep ongegrond.

Hof Den Bosch heeft de uitspraak van de Rechtbank bekrachtigd.

In cassatie voert X aan dat het Hof ten onrechte niet de stelling heeft behandeld dat de aansprakelijkstelling niet in stand kan blijven voor zover de belastingschuld waarvoor X aansprakelijk is gesteld nadien is voldaan door de inleners aan wie X die werknemers op haar beurt heeft uitgeleend. De Hoge Raad is het met X eens, maar casseert de hofuitspraak niet. De juistheid van een beschikking tot aansprakelijkstelling dient te worden beoordeeld naar de ten tijde van het nemen van die beschikking openstaande naheffingsaanslag(en).

Uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding blijkt niet dat X voor het Hof heeft aangevoerd dat ten tijde van haar aansprakelijkstelling de naheffingsaanslag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, geheel of gedeeltelijk was voldaan. Nadien op die naheffingsaanslag verrichte betalingen zijn op de juistheid van de aansprakelijkstelling niet van invloed (vgl. HR 17 februari 2012, 10/02179, ECLI:NL:HR:2012:BV3927).

De zaak wordt niettemin verwezen voor een beoordeling van de vraag of X recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft namelijk ten onrechte beslist dat een verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gemotiveerd.

De berechte casus is op zich niet bijzonder. De uitlener heeft geen loonbelasting ingehouden en afgedragen over de aan zijn werknemers toegekende aandelenregeling en bovenmatige autokostenvergoeding. Nu de ter zake daarvan opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen niet zijn betaald door de uitlener zijn de doorleners en inleners aansprakelijk gesteld voor die niet betaalde belastingschulden. De belanghebbende in deze zaak heeft zich niet kunnen verenigen met de beschikking aansprakelijkstelling. Voor Rechtbank Breda is aan de orde gesteld of:

  1. de naheffingsaanslag wel tijdig en op juiste wijze bekend is gemaakt aan de uitlener;
  2. in de betrokken periode wel personeel is ingeleend;
  3. de aansprakelijkstelling wel op de juiste periode van inlening ziet;
  4. de beschikking wel deugdelijk is gemotiveerd; en
  5. de volgorde van aansprakelijk stellen wel juist is.

 

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1998-2001
Instantie
HR
Datum instantie
18 november 2016
Rolnummer
15/04872
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2603
Auteur(s)
J.H.P.M. Raaijmakers
Raaijmakers Belastingadvies en Educatie
NLF-nummer
NLF 2016/0644
Aflevering
1 december 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB165
bwbr0004770&artikel=33,bwbr0004770&artikel=34

Naar de bovenkant van de pagina