Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) houdt zich bezig met het verlenen en verstrekken van adviezen. Naar aanleiding van een door X ingediend correctiebericht is haar over het tijdvak maart 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen in verband met crisisheffing opgelegd van € 166.523. Eveneens is een verzuimboete van € 4.920 opgelegd. In hoger beroep was enkel in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

Volgens Hof Amsterdam moet het standpunt van X, inhoudende dat de crisisheffing strijdig was met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP), in ieder geval totdat de Hoge Raad in zijn arrest van 29 januari 2016 (15/00340, ECLI:NL:HR:2016:121) anders heeft beslist (en derhalve zeker ten tijde van de verplichting tot het doen van aangifte over het tijdvak maart 2013) naar objectieve maatstaven gemeten als pleitbaar worden aangemerkt. Gelet hierop heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard en de boete vernietigd.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. X heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

A-G Niessen merkt op dat het Hof zijn beslissing dat het standpunt pleitbaar was, heeft gebaseerd op de conclusie van A-G Wattel van 18 juni 2015 (15/00340, ECLI:NL:PHR:2015:947). In die conclusie werd betoogd dat de crisisheffing in strijd was met artikel 1 EP voor zover zij terugwerkte tot voor 25 mei 2012 (de dag van aankondiging van het wetsvoorstel). Volgens de A-G was het daarom tot het wijzen van het voornoemde arrest pleitbaar dat de crisisheffing, voor zover deze terugwerkende kracht had, in strijd was met artikel 1 EP en niet hoefde te worden voldaan.

In het onderhavige geval ziet de verzuimboete ook op loonbestanddelen van na 25 mei 2012. Het standpunt dat ook ná 25 mei 2012 geen aangifte in verband met de crisisheffing hoefde te worden gedaan, acht de A-G niet pleitbaar.

De A-G betoogt dat de zaak moet worden verwezen om de hoogte van de verzuimboete vast te stellen, nu het pleitbare standpunt gedeeltelijk leidt tot beperking van de heffingsgrondslag waardoor de verzuimboete ook pro rata moet worden verminderd.

Het incidentele cassatieberoep faalt volgens de A-G.

In het fiscale boeterecht kennen we het onderscheid tussen de vergrijp- en de verzuimboetes. Een vergrijpboete kan alleen worden opgelegd als sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Dat geldt niet voor verzuimboetes. Deze boetes worden min of meer automatisch opgelegd als het desbetreffende verzuim, zoals te laat betalen of aangifte doen, zich heeft voorgedaan. Strikt genomen zou daarom de vraag of sprake is van een pleitbaar standpunt bij een verzuimboete daarom niet relevant moeten zijn. Bij een pleitbaar standpunt kan namelijk geen sprake zijn van opzet of grove schuld. In paragraaf 4, lid 2, BBBB is echter bepaald dat ook verzuimboetes achterwege blijven als sprake is van een pleitbaar standpunt.

In deze procedure had de belanghebbende de crisisheffing die zij in de aangifte loonheffing van 31 maart 2013 had moeten aangeven en afdragen, te laat betaald. Zij betoogt dat de verzuimboete niet kon worden opgelegd omdat zij een pleitbaar standpunt had en omdat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld (avas). 

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Loonbelasting
Belastingtijdvak
maart 2013
Instantie
A-G
Datum instantie
25 oktober 2019
Rolnummer
19/02158
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:1080
Auteur(s)
mr. J.M. van der Vegt
Hof Den Bosch
NLF-nummer
NLF 2019/2596
Aflevering
28 november 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2887
bwbr-eerste&artikel=1,bwbr-eerste&artikel=1,bwbr0002320&artikel=20&lid=1,bwbr0002320&artikel=20&lid=1,bwbr0002471&artikel=32aa,bwbr0002471&artikel=32aa,bwbr0002471&artikel=32aa,bwbr0002471&artikel=32aa

Naar de bovenkant van de pagina