Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is eigenaar van een woning. Ook is hij bestuurder en enig aandeelhouder van een bv. X en de bv zijn op 17 februari 2011 voor € 100.000 een leningovereenkomst aangegaan in verband met de eigen woning (hierna ook: lening 2012-001). X heeft in 2016 een extra aflossing van € 25.000 op deze lening gedaan, waarvoor de bv bij hem een boeterente van € 34.078,49 in rekening heeft gebracht. Vervolgens heeft hij in 2016 een bedrag van € 25.000 opgenomen van de bv, in overeenstemming met een overeenkomst van 12 december 2015, waarin een doorlopend krediet is overeengekomen tegen een rentepercentage van 6%. De Inspecteur heeft het hiervoor bedoelde bedrag aan boeterente niet in aftrek toegestaan in 2016.

Hof Den Haag heeft met de Inspecteur geoordeeld dat voor de toepassing van het fiscale recht ervan moet worden uitgegaan dat sprake is van vooruitbetaalde rente als bedoeld in artikel 3.120, lid 3, onderdeel a, Wet IB 2001. Dit ligt volgens het Hof in feite ook besloten in de stelling van de Inspecteur dat in 2016 geen sprake is van een aflossing van de eigenwoningschuld. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat de Inspecteur ten aanzien van lening 2012-001 terecht geen aftrek heeft toegestaan van de in 2016 vooruitbetaalde rente. Wel is deze rente op grond van artikel 3.120, lid 4, Wet IB 2001 getemporiseerd aftrekbaar in de jaren na 2016, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Het bedrag dat bij vervroegde aflossing van een eigenwoningschuld moet worden betaald aan een leningverstrekker ter compensatie van de rente die deze derft als gevolg van die vervroegde aflossing – zogenoemde boeterente – is aftrekbaar als kosten van geldleningen (voor zover die boeterente zakelijk is) die behoren tot de eigenwoningschuld op grond van artikel 3.120, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2016). De enkele omstandigheid dat de belastingplichtige ervoor heeft gekozen een lening vervroegd af te lossen om door betaling van de boeterente een fiscaal voordeel te behalen, brengt niet mee dat die rente is aan te merken als vooruitbetaalde rente als bedoeld in artikel 3.120, lid 3, onderdeel a, Wet IB 2001, en staat ook overigens niet in de weg aan onmiddellijke aftrek van die rente. Het Hof heeft dit miskend.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
17 november 2023
Rolnummer
23/00227
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1570
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2023/2737
Aflevering
7 december 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6110
bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.120

Naar de bovenkant van de pagina