Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een Duits beleggingsfonds in de vorm van een Spezial-Sondervermögen met één participant. Zij bepleit in deze procedure dat zij recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting die ten laste van haar is ingehouden.

X betoogt dat zij in aanmerking komt voor teruggaaf op grond van artikel 10 Wet DB 1965 omdat zij, ondanks de omstandigheid dat zij als transparant moet worden aangemerkt voor de Wet VpB 1969, wel opbrengstgerechtigde is in de zin van artikel 1 Wet DB 1965.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft X geen gelijk. Zij oordeelt dat uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 januari 2020, 19/03341, ECLI:NL:HR:2020:115 (NLF 2020/0315, met noot van De Haan), gelet op de gehele context, kan worden afgeleid dat een lichaam dat transparant is voor de Wet VpB 1969 ook transparant is voor de Wet DB 1965. X kan dan ook niet worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde voor de Wet DB 1965.

Voor dat geval betoogt X dat zij niettemin recht heeft op teruggaaf omdat zij objectief vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling. Ook dit standpunt wordt verworpen. Voor het betoog is geen steun te vinden in jurisprudentie van het HvJ, ook niet in jurisprudentie betreffende de fiscale behandeling van beleggingsinstellingen. Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2003-2012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
23 augustus 2020
Rolnummer
16/1661; 16/1663; 16/1665; 16/1666; 16/1669; 16/1671; 16/1673; 16/1675
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:3954
NLF-nummer
NLF 2020/2304
Aflevering
22 oktober 2020
bwbr0002515&artikel=1,bwbr0002515&artikel=1,bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina