Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een orthodontist oefent haar praktijk uit via een BV. Alle aandelen in de BV worden indirect gehouden door de orthodontist en haar echtgenoot. De orthodontist woont zelf in België, maar oefent in Nederland haar praktijk uit. Bij de BV waren in de jaren 2001 tot en met 2003 negen werknemers werkzaam. Naast de onderhavige orthodontist waren dat twee tandartsassistentes, drie mondhygiënisten, twee verpleegkundigen en een werkster.
De inspecteur heeft het loon van de orthodontist met toepassing van de gebruikelijkloonregeling (artikel 12a Wet LB) verhoogd. Op basis van het belastingverdrag met België (artikel 15 en 16) is het heffingsrecht over het inkomen uit de dienstbetrekking van de orthodontist aan Nederland toegewezen. De toepassing van de gebruikelijkloonregeling leidt er echter toe dat inkomsten in Nederland worden belast die niet daadwerkelijk door de orthodontist zijn genoten. De vraag is of dit op basis van het belastingverdrag met België is toegestaan. De Rechtbank oordeelde van wel en dit werd door het Hof bevestigd. Tegen deze Hofuitspraak heeft de BV cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het begrip beloning in het Verdrag ook betrekking heeft op het in artikel 12a Wet LB bedoelde fictieve loon. Aangezien dergelijk fictief loon naar zijn aard niet werkelijk genoten wordt, moet dit loon op het moment waarop het naar Nederlands nationaal recht geacht wordt te zijn genoten, voor de toepassing van het Verdrag worden aangemerkt als “verkregen”. Het Hof is met betrekking tot die begrippen van een juiste opvatting uitgegaan, aldus de Hoge Raad. Voor dat geval is niet in geschil dat de heffingsbevoegdheid met betrekking tot (eventueel) fictief loon van de orthodontist door het Verdrag aan Nederland is toegewezen.
In cassatie is ook nog in geschil of de inspecteur de hoogte van het gebruikelijk loon voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en is niet toegekomen aan de vraag of het gebruikelijk loon terecht is vastgesteld op basis van de zogenoemde afroommethode
De afroommethode mag niet worden toegepast in een geval als het onderhavige waarin naast de directeur-enigaandeelhouder nog enige werknemers in dienst van de vennootschap werkzaam zijn. In een zodanig geval kan namelijk niet worden aangenomen dat de opbrengsten van die vennootschap (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de directeur daarvan - in zijn hoedanigheid van werknemer - verrichte arbeid (vgl. het heden gewezen arrest met nr. 11/03555).
Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet of het zijn oordeel dat de inspecteur de hoogte van het gebruikelijk loon voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt, mede heeft willen baseren op toepassing van de afroommethode. De uitspraak van het Hof berust in zoverre ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel is ontoereikend gemotiveerd. De zaak is daarom verwezen.
Enigszins anders A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2001 - 2003
Instantie
HR
Datum instantie
9 november 2012
Rolnummer
11/02127
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW4756
ECLI:NL:PHR:2012:BW4756
bwbid=bwbr0&artikel=12a

Naar de bovenkant van de pagina