Direct naar content gaan

Samenvatting

Tot fiscale eenheid X (belanghebbende) behoort een woningcorporatie (hierna: de stichting) die is gespecialiseerd in woonruimte voor 50-plussers. In opdracht van de stichting is een appartementencomplex gebouwd. De stichting heeft het complex via een sale-and-leasebackconstructie verkocht. Levering van het complex heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. De Inspecteur meent dat ter zake van deze levering ten onrechte geen omzetbelasting in rekening is gebracht. Hij heeft een bedrag van € 1.067.836 nageheven.

Rechtbank Den Haag heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Zij acht sprake van de overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d Wet OB 1968. Hof Den Haag heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar zijn oordeel op andere gronden gebaseerd. Volgens het Hof is geen sprake van een levering in de zin van de omzetbelasting, omdat de macht om als eigenaar over het complex te beschikken niet op de koper is overgegaan. Ten overvloede heeft het Hof overwogen dat, zo al sprake is van een voor de omzetbelasting in aanmerking te nemen handeling, het een vrijgestelde handeling is als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel i of j, Wet OB 1968.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond. Het Hof heeft zijn oordeel dat geen van de handelingen van de stichting een levering in de zin van de Wet OB 1968 bewerkstelligt, ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad merkt in dit verband op dat beperkingen in de bevoegdheid van de juridische eigenaar om een goed te verkopen of anderszins erover te beschikken, niet zonder meer het oordeel rechtvaardigen dat hij voor de heffing van omzetbelasting niet de macht heeft om feitelijk over het goed te beschikken als ware hij de eigenaar. De Hoge Raad doet de zaak af. De stichting heeft het appartementencomplex aan de koper geleverd in de zin van artikel 3, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968. Aangezien deze levering plaatsvond binnen twee jaren na de eerste ingebruikneming ervan, is deze levering volgens artikel 11, lid 1, onderdeel a, onder 1°, Wet OB 1968 belast met omzetbelasting. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat de stichting met de levering van het appartementencomplex aan de koper niet ook haar economische activiteit/onderneming in de vorm van verhuuractiviteiten heeft overgedragen. In dit geval doet zich dus niet de overdracht van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen voor. Dit brengt mee dat de Inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven.

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2020/1331, met noot van Gruson).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
29 januari 2021
Rolnummer
19/00699
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:154
Auteur(s)
mr. drs. J. Gruson
Deloitte/Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2021/0307
Aflevering
11 februari 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4110
bwbr0002629&artikel=3&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=37d,bwbr0002629&artikel=3&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=37d

Naar de bovenkant van de pagina