Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft samen met haar echtgenoot een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Tot de woning behoort een voormalige bedrijfsruimte. In 2011 is een deel van deze ruimte gesloopt en is op de plaats daarvan een tuinhuis gebouwd. Het tuinhuis wordt sinds 2015 via Airbnb verhuurd aan toeristen. In 2015 is het tuinhuis 21 dagen verhuurd en is een bedrag van € 3.564 aan huuropbrengsten genoten.

De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 3.113 Wet IB 2001 een bedrag van € 2.494 aan huuropbrengsten (70% van € 3.564) tot het inkomen uit werk en woning gerekend. Hij heeft hiertoe een navorderingsaanslag opgelegd.

In geschil is of artikel 3.113 Wet IB 2001 van toepassing is nu slechts een gedeelte van de eigen woning, namelijk het tuinhuis, verhuurd is en niet de gehele eigen woning.

Volgens Rechtbank Noord-Holland is dat niet het geval. Gelet op de rangorderegeling (artikel 2.14, lid 1, Wet IB 2001) kan het tuinhuis volgens de Rechtbank ook niet in aanmerking worden genomen bij de grondslag voor box 3. De woning wordt immers inclusief het tuinhuis als eigen woning in aanmerking genomen als bestanddeel van het belastbaar inkomen uit werk en woning. De omstandigheid dat ter zake van het tuinhuis niet tevens een voordeel in aanmerking is genomen op de voet van artikel 3.113 Wet IB 2001, brengt hierin geen verandering. Het beroep op interne compensatie door de Inspecteur slaagt daarom niet. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag vernietigd.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar Hof Amsterdam verklaart dat ongegrond.

De bewoordingen van artikel 3.113 Wet IB 2001 en de systematiek van de eigenwoningregeling in de Wet IB 2001 leiden tot het oordeel dat inkomsten uit de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning niet belast kunnen worden op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. De wetsgeschiedenis leidt niet tot het door de Inspecteur bepleite tegendeel.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

In deze uitspraak is het Hof tot een wonderlijke conclusie gekomen. Het betreft hier de verhuur van een tuinhuis via Airbnb voor een periode van 21 dagen. Het ligt voor de hand aan te nemen dat deze dagen verspreid zijn over het jaar. Het Hof heeft vastgesteld dat het tuinhuis voor een periode van 21 dagen, volgens het systeem van de wet, onderdeel is van de grondslag van box 3. Los van het punt dat deze conclusie naar mijn mening wetstechnisch niet juist is (zie hierna), leidt deze visie ook tot grote uitvoeringsproblemen. Box 3 heeft als peildatum 1 januari. Tenzij het tuinhuis toevallig met oud en nieuw is verhuurd, zal het tuinhuis op 1 januari onderdeel van de eigen woning zijn en daarmee voor het hele jaar in box 1 vallen. Andersom kan ook. In dat geval valt de waarde van het tuinhuis voor het hele jaar in box 3. Een ander probleem is het vaststellen van de schuld die toe te rekenen is aan het tuinhuis, zeker indien annuïtair wordt afgelost. Dit geldt dan ook voor de rente die daardoor niet aftrekbaar is in box 1. 

Eigen woning en aanhorigheid

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
11 juli 2019
Rolnummer
18/00398
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2424
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
EUR / Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2019/1734
Aflevering
1 augustus 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2645
bwbr0011353&artikel=3.113,bwbr0011353&artikel=3.113

Naar de bovenkant van de pagina