Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten(1)
  • Jurisprudentie(96)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak heeft Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de aan de inspecteur toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn één jaar en vier maanden bedraagt en de inspecteur daarom aan een man een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1500 moet betalen.
In hoger beroep hebben zowel de man (meer schadevergoeding) als de inspecteur (€ 500 schadevergoeding) de hoogte van deze schadevergoeding bestreden.
De inspecteur had weliswaar te laat incidenteel hoger beroep ingesteld, maar Hof Den Haag had dat toch geaccepteerd ‘aangezien de beginselen van een goede procesorde zich in het onderhavige geval daar niet tegen verzetten en de man evenmin in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.’
Vervolgens had het Hof de inspecteur in het gelijk gesteld.
Dat staat de Hoge Raad echter niet toe.
De partij die niet tijdig hoger beroep instelt en evenmin binnen de daarvoor geldende termijn incidenteel hoger beroep instelt, kan door de uitspraak van de hogerberoepsrechter niet in een gunstiger positie komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank.
Dat is slechts anders in het – zich hier niet voordoende – geval waarin de beslissing van de hogerberoepsrechter een kwestie betreft waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen, zoals de vraag of het beroep was gericht tegen een voor beroep vatbaar handelen of nalaten van het bestuursorgaan (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 12/02259, ECLI:NL:HR:2013:21).

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
19 december 2014
Rolnummer
13/06296
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3610
bwbid=bwbr0&artikel=7:15

Naar de bovenkant van de pagina