Direct naar content gaan

Samenvatting

De gemeente X (belanghebbende) maakt samen met twee gemeenten onderdeel uit van een samenwerkingsverband, de ‘Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie’ (hierna: de BAR). De kosten van de BAR worden gedragen door de drie gemeenten. Op 4 oktober 2018 is betreffende een btw-geschil over de koepelvrijstelling een vso gesloten tussen enerzijds de BAR en de individuele gemeenten en anderzijds de Inspecteur. In de vso is afgesproken dat naheffingsaanslagen OB vernietigd worden en dat van X te veel uit het BTW-compensatiefonds (BCF) ontvangen bedragen bij beschikking zullen worden teruggevorderd (jaren 2015-2017). Over de belastingrente is in de vso opgenomen dat deze wordt berekend conform de wettelijke bepalingen. Over de teruggaven aan de BAR is een (aanzienlijk) lager bedrag aan belastingrente vergoed dan in totaal aan belastingrente aan de gemeenten in rekening is gebracht over de daarmee samenhangende terugvorderingsbeschikkingen BCF.

Voor Hof Den Haag was in geschil of de berekening van belastingrente over de van X teruggevorderde (aanvullende) bijdragen uit het BTW-compensatiefonds terecht en tot het juiste bedrag heeft plaatsgevonden.

X meent dat de berekening van belastingrente in haar geval achterwege moet blijven wegens strijd met de Wet BCF. Volgens haar heeft de wetgever beoogd om correcties in de omzetbelasting en daarmee verband houdende correcties van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (zogenoemde spiegelcorrecties) uit renteoogpunt gelijk en daarmee neutraal te behandelen.

Het Hof heeft dit standpunt verworpen. De wetgever heeft de verschillen tussen de vergoeding van belastingrente en het in rekening brengen van belastingrente voorzien en gewild. Dat de BAR-organisatie en X hierdoor nadeel lijden, maakt op zich niet dat de toepasselijke wetgeving is geschonden.

Het Hof heeft de door X bepleite toetsing van de wettelijke regelingen over belastingrente aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden verworpen met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989 (13.822, ECLI:NL:HR:1989:AD5725: het Harmonisatiewet-arrest).

Ook heeft het Hof het beroep van X op het Unierecht verworpen. Naar het oordeel van het Hof heeft het BTW-compensatiefonds niet zijn oorsprong in enige maatregel van de Unie en voert de Inspecteur met de uitvoering van de regelgeving rond het BTW-compensatiefonds daarom geen Unierecht uit.

De door X tegen deze oordelen van het Hof aangevoerde middelen worden door de Hoge Raad verworpen. De oordelen van het Hof zijn juist.

Het cassatieberoep van X wordt ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2022/1465), met gemeenschappelijke bijlage (NLF 2022/1439, met noot van Hageman).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2015-2017
Instantie
HR
Datum instantie
9 juni 2023
Rolnummer
21/03144
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:815
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2023/1426
Aflevering
29 juni 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5843
bwbr0002320&artikel=30h&lid=2,bwbr0002320&artikel=30ia&lid=1,bwbr0002320&artikel=30ia&lid=3,bwbr0013817&artikel=9,bwbr0013817&artikel=9&lid=5,bwbr0013817&artikel=9

Naar de bovenkant van de pagina