Samenvatting
X (belanghebbende) is geboren in 1945. Hij was werkzaam als kunstenaar. X dreef een onderneming die hij ultimo 2011 heeft gestaakt. Van een langlopende liquidatie is geen sprake geweest.
In deze procedure is in hoger beroep in geschil of X in 2017 recht heeft op aftrek van nagekomen bedrijfslasten.
Hof Arnhem-Leeuwarden is met Rechtbank Gelderland van oordeel dat de Inspecteur die lasten terecht niet in aanmerking heeft genomen. Het Hof verwijst daartoe naar de overwegingen in de uitspraak van 10 november 2020 (19/01323, ECLI:NL:GHARL:2020:9474, NLF 2020/2630) inzake de aanslag IB/PVV 2015 die – mutatis mutandis – ook gelden voor het jaar 2017. Ook met betrekking tot het jaar 2017 is door X niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde kosten een causaal verband hebben met de ultimo 2011 gestaakte onderneming. De omstandigheid dat X voor de omzetbelasting wel zou zijn behandeld als ondernemer, kan voorts niet tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leiden.
De stelling dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin.
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 21 juni 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.