Direct naar content gaan

Samenvatting

Is de afbakening van laagbelastende jurisdicties onder de deelnemingsvrijstelling nog wel bij de tijd? In deze bijdrage wordt onderzocht in hoeverre de onderworpenheidstoets dynamisch moet worden uitgelegd. Reinier Kooiman concludeert op basis van alle juridische interpretatiemethoden dat de onderworpenheidstoets anno 2023 in sommige gevallen beperkter en in sommige gevallen juist ruimer moet worden uitgelegd.

NLF-W artikel

1. Inleiding

Wat is een rechtvaardig tarief voor een vennootschapsbelasting? De laatste tijd staat die vraag extra in de belangstelling. Nadat staten decennialang hun tarieven verlaagd hebben, onder meer om het bedrijfsleven te ontzien of hun internationale concurrentiepositie te verbeteren, wordt met de introductie van Pijler 2 een poging gedaan voor de grootste ondernemingen een minimumbelasting van 15% te introduceren. De Nederlandse belastingwetgeving normeert al veel langer wanneer in een andere staat voldoende belasting is geheven, namelijk als een Nederlandse vennootschap deelneemt in een buitenlandse beleggingsvennootschap. De deelnemingsvrijstelling is dan alleen van toepassing als de dochter is ‘onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing’. Deze ‘onderworpenheidstoets’ is te vinden in artikel 13, lid 11, onderdeel a, Wet VpB 1969 en vergelijkt de buitenlandse winstbelasting met de Nederlandse vennootschapsbelasting.

De onderworpenheidstoets is van groot belang. Zij weerspiegelt de ne-bis-in-idemgedachte die aan de deelnemingsvrijstelling ten grondslag ligt: de in het concern behaalde winst mag niet meer dan één keer worden belast. De onderworpenheidstoets concretiseert wanneer de heffing in de staat van de dochter volstaat om te zeggen dat de winst één keer is belast. Als voldoende belasting wordt geheven over de winst van de dochter, neemt de wetgever aan dat van het onderbrengen van mobiel kapitaal in een laagbelastende jurisdictie geen sprake is en is de vrijstelling van toepassing. Als de belasting in het buitenland onvoldoende is, is bijheffing tot het Nederlandse tarief vereist om tot één keer heffing te komen. De onderworpenheidstoets werkt ook door in de bezittingentoets (artikel 13, lid 13, Wet VpB 1969). Tezamen met het beleggingsbegrip, dat terugkomt in de oogmerk- en bezittingentoets, is het een kantelpunt in de beoordeling van de deelnemingsvrijstelling.

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Auteur(s)
mr. dr. W.R. Kooiman
Deloitte/Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF-W 2023/22
Judoreg
NFB5834
Publicatiedatum
27 juni 2023
bwbr0002672&artikel=13&lid=11

Naar de bovenkant van de pagina