Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde en werkte van 1 tot 20 februari 2019 in Brunei en was geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Sinds 20 februari 2019 woont en werkt hij in Nederland.

In geschil is de hoogte van de arbeidskorting.

X bepleit een arbeidskorting van € 2.865 en stelt daartoe – samengevat – dat de arbeidskorting dient te worden gebaseerd op het Nederlandse arbeidsinkomen.

Rechtbank Den Haag is van oordeel dat, anders dan de Inspecteur betoogt, hetgeen is geoordeeld in het Costa Rica-arrest (HR 17 december 2021, 20/00799, ECLI:NL:HR:2021:1893, NLF 2022/0001, met noot van Thomas) nog steeds heeft te gelden, zodat het buitenlandse inkomen genoten in een periode dat geen sprake is van Nederlandse belastingplicht niet meetelt voor de berekening van de arbeidskorting. Voor de berekening van de arbeidskorting telt het in Brunei genoten loon dus niet mee. De wetswijzigingen van artikel 2.7, lid 1, Wet IB 2001 en de toevoeging van lid 18 aan artikel 7.2 Wet IB 2001 hebben daarin geen verandering gebracht. Het voorgaande geldt ook voor het premiedeel van de arbeidskorting.

Naar tussen partijen niet in geschil is, heeft X in dat geval recht op een arbeidskorting van in totaal € 2.865.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
9 januari 2024
Rolnummer
22/7882
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:1266
NLF-nummer
NLF 2024/0394
Aflevering
13 februari 2024
bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina