Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) en haar twee aandeelhouders (Y en Z; belanghebbenden) hebben de Inspecteur bij brief van 15 december 2014 verzocht om geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c Wet VpB 1969. Bij beschikking van 29 augustus 2016 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen.

De activiteiten van de bv bestaan in de verhuur van ongeveer 1.100 garageboxen en 57 bedrijfsruimten. De aandeelhouders en hun twee dochters zijn allen – variërend van 10 tot 30 uur per week – in loondienst bij X.

Voor Rechtbank Gelderland en Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of X een materiële onderneming drijft als bedoeld in artikel 3.2 Wet IB 2001, zoals is vereist voor de toepassing van artikel 14c Wet VpB 1969.

Zowel Rechtbank Gelderland als Hof Arnhem-Leeuwarden hebben geoordeeld dat de activiteiten niet als onderneming kunnen worden aangemerkt, waardoor geen beroep kan worden gedaan op de geruislozeterugkeerfaciliteit. Het Hof heeft daartoe geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de aard en omvang van de werkzaamheden van X meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, ook al nemen die werkzaamheden veel tijd in beslag. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de organisatie en de werkzaamheden van X, waaronder het voeren van een actief huurdersbeleid, gebruikelijk zijn voor beheerders van vastgoedbeleggingsportefeuilles met een vergelijkbare omvang. Het Hof heeft ook niet aannemelijk geacht dat aan de zogenoemde rendement-pluseis is voldaan.

Tegen dit oordeel hebben X, Y en Z cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

De bestreden uitspraak maakt voldoende duidelijk dat het Hof alle door de bv verrichte werkzaamheden bij zijn oordelen in aanmerking heeft genomen. Het gaat niet om een afzonderlijke beoordeling van specifieke activiteiten.

Het oordeel van het Hof dat de door de bv verrichte werkzaamheden gebruikelijk zijn bij normaal vermogensbeheer berust voor het overige op de aan het Hof voorbehouden waardering van feitelijke aard en kan in zoverre in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel van het Hof geeft ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2021/1060, met noot van Antonisse).

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
17 september 2021
Rolnummer
20/01706
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1321
Auteur(s)
mr. W.J.H. Antonisse
Horlings Belastingadviseurs
NLF-nummer
NLF 2021/1848
Aflevering
30 september 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4557
bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1,bwbr0002672&artikel=14c,bwbr0002672&artikel=14c&lid=1,bwbr0002672&artikel=14c&lid=4,bwbr0002770&artikel=4a&lid=1,bwbr0002770&artikel=5&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.2,bwbr0011353&artikel=4.17a&lid=1,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002672&artikel=14c,bwbr0011353&artikel=3.2

Naar de bovenkant van de pagina