Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(67)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent(6)

Samenvatting

Een vrouw heeft in bezwaar aangevoerd dat een aanslag ten onrechte is opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van die aanslag verstreken was. Ze heeft in haar bezwaarschrift verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag vernietigd. Daarbij is een kostenvergoeding toegekend van 40,25 euro, berekend aan de hand van de formule 0,25 (wegingsfactor; zeer licht) x 161 euro (bedrag).
De Rechtbank heeft het door de vrouw ingestelde beroep gegrond verklaard en de kostenvergoeding nader bepaald op wegingsfactor 1 x 161 euro. Zij heeft tot uitgangspunt genomen dat de behandeling van een bezwaar in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (wegingsfactor 1), en dat het op de weg van de inspecteur lag om afdoende te onderbouwen dat het gewicht van de zaak als zeer licht moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Rechtbank is de inspecteur daarin niet geslaagd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door de Rechtbank geformuleerde regel geen steun vindt in het recht. Het heeft vooropgesteld dat iedere zaak op zichzelf moet worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid en omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. Deze factoren dienen tot uitdrukking te komen in de voor die zaak te bepalen wegingsfactor, aldus het Hof. Kennelijk op basis van deze uitgangspunten, en derhalve op grond van zijn eigen beoordeling van de zwaarte van de zaak, heeft het Hof vervolgens geoordeeld dat de inspecteur kon volstaan met een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor 0,25.
De vrouw stelt in cassatie dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd en dat het Hof de Rechtbank ten onrechte niet heeft gevolgd.
De Hoge Raad overweegt dat de beoordelende instantie zelfstandig - op grond van een eigen waardering - dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De opvatting van de Rechtbank is derhalve onjuist.
Het is mogelijk dat een beoordelende instantie in de regel tot de bevinding komt dat het gewicht van een zaak gemiddeld is. De bepaling van het gewicht van de zaak door de feitenrechter is voorts, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts beperkt toetsbaar. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de vrouw vervolgens met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
23 september 2011
Rolnummer
10/04238
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT2293
2&g=2004-01-01

Naar de bovenkant van de pagina