Direct naar content gaan

Samenvatting

Tussen partijen is in deze procedure niet in geschil dat door een aandelenoverdracht op 8 juli 2016 het belang in X (bv; belanghebbende) in belangrijke mate is gewijzigd, waardoor artikel 20a Wet VpB 1969 van toepassing is. Tevens is de omvang van vastgestelde verliezen niet in geschil.

Partijen zijn verdeeld over de vraag of op grond van het bepaalde in artikel 20a, lid 8, aanhef en onderdeel a, Wet VpB 1969, de onroerende zaken van de met X gevoegde dochtervennootschappen moeten worden aangemerkt als beleggingen.

De door de dochtervennootschappen gehouden onroerende zaken werden in casu verhuurd aan derden.

Als moedervennootschap van de fiscale eenheid stelt X aldus onroerende zaken ter beschikking aan derden en voldoet daarmee aan de voorwaarden van de fictie van artikel 20a, lid 8, Wet VpB 1969, oordeelt Rechtbank Noord-Holland. Op grond van de letterlijke tekst dienen deze onroerende zaken voor de toepassing van (lid 4 van) artikel 20a Wet VpB 1969 dan ook te worden aangemerkt als beleggingen.

X stelt dat in haar geval een uitzondering moet worden gemaakt, zodat de onroerende zaken voor de toepassing van het wetsartikel niet als beleggingen worden aangemerkt. Het vastgoed wordt niet aangehouden als belegging. De verhuur is wezenlijk aan haar activiteiten als maatschappelijke onderneming, aldus X. Zij verhuurt het vastgoed slechts aan huurders die toegevoegde waarde hebben voor de wijk en het vastgoed wordt niet verkocht.

De Rechtbank volgt X niet in haar betoog. Zij ziet geen aanleiding om een andere uitleg te geven aan het bepaalde in artikel 20a, lid 8, Wet VpB 1969.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
28 februari 2023
Rolnummer
21/2477
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:1721
NLF-nummer
NLF 2023/0566
Aflevering
16 maart 2023
bwbr0002672&artikel=20a,bwbr0002672&artikel=20a&lid=8,bwbr0002672&artikel=20a

Naar de bovenkant van de pagina