Direct naar content gaan

Samenvatting

Verwijzingsuitspraak n.a.v. Hoge Raad, 17 oktober 2014, nr. 14/00955, ECLI:NL:HR:2014:2984.
X is enig aandeelhouder van A BV. Hij staat borg voor een lening die A BV heeft afgesloten bij een bank.
In geschil is of X het bedrag dat hij aan de bank heeft betaald ter finale kwijting van de schuld van A BV, mag aftrekken.
Hof Arnhem-Leeuwarden beantwoordde die vraag bevestigend.
De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwees de zaak naar Hof Den Bosch die moest onderzoeken of de aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid door X moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig.
Voor de beantwoording van deze vraag is beslissend of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat een onafhankelijke derde ten tijde van de verstrekking van de geldlening niet bereid zou zijn geweest onder dezelfde voorwaarden eenzelfde (debiteuren)risico te aanvaarden.
Het Hof heeft hierbij van doorslaggevende betekenis geacht de omstandigheid dat de verstrekte tweede hypotheek mede strekte tot zekerheid voor al hetgeen de vennootschap nu of in de toekomst aan de bank schuldig is.
Naar het oordeel van het Hof is geen onafhankelijke derde bereid onder deze (door het Hof onderstreepte) voorwaarde eenzelfde debiteurenrisico te lopen.
Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
25 september 2015
Rolnummer
14/00994
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:3716
bwbr0011353&artikel=3.90

Naar de bovenkant van de pagina