X (bv; belanghebbende) heeft op 8 maart 2018 bezwaarschriften ingediend bij de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. Die heeft bij uitspraken van 17 december 2018 het bezwaar ongegrond verklaard. Rechtbank Den Haag heeft het door X de tegen die uitspraken ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
In de uitspraak op verzet heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en tot vergoeding van proceskosten.
Tegen dit oordeel heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.
In een geval als dit, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking hebben op de procedure bij de Rechtbank (vgl. HR 2 december 2016, NLF 2016/0874, met noot van Van der Vegt). De Rechtbank had de Heffingsambtenaar dus niet mogen veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en tot vergoeding van proceskosten.
Arrest in de zaak van het College van burgemeesters en wethouders van de gemeente Noordwijk tegen X bv te Z (hierna: belanghebbende) op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 augustus 2020, nrs. SGR19/675V en SGR19/676V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 11 februari 2020. De uitspraak van de Rechtbank op verzet is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Het College van burgemeesters en wethouders van de gemeente Noordwijk, vertegenwoordigd door P1 en P2, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op verzet beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten
2.1. Belanghebbende heeft op 8 maart 2018 een bezwaarschrift ingediend bij de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. Die heeft bij uitspraken van 17 december 2018 het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen die uitspraken ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
2.2. In de uitspraak op verzet heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en tot vergoeding van proceskosten.
2.3. De klachten die zijn gericht tegen het in 2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank slagen. In een geval als dit, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking hebben op de procedure bij de Rechtbank. De Rechtbank had de heffingsambtenaar dus niet mogen veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en tot vergoeding van proceskosten.
3. Beoordeling van de in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klacht
De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van de Rechtbank op verzet beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Slotsom
Uit hetgeen in 2.3 is overwogen volgt dat de uitspraak van de Rechtbank op verzet niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak op verzet moet worden vernietigd voor zover daarin de heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en van proceskosten.
5. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie gegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond, en
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op verzet, maar uitsluitend voor zover deze betreft de veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van de kosten van belanghebbende voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.