Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Voor een in Nederland wonende beroepsschaatser gold in de periode 1 juli 1998 tot en met 31 maart 1999 een overeenkomst met de Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijders Bond (KNSB). In het kader van die overeenkomst had hij in totaal op 65 dagen werkzaamheden verricht. Van deze dagen verbleef hij 25 dagen in Duitsland en 4 dagen in Oostenrijk. Van die 4 dagen nam hij er twee deel aan wedstrijden. Van de KNSB ontving hij fl. 11.975 "basishonorering" en fl. 31.276 prijzengeld. Van 1 juni 1999 tot en met 31 mei 2000 had hij een contract met een BV die hem in 1999 fl. 74.461 salaris betaalde. In het kader van die laatste overeenkomst heeft hij 161 dagen gewerkt, waarvan 10 dagen in Spanje en 4 dagen in Oostenrijk. In Spanje bestonden zijn werkzaamheden voornamelijk uit trainingen en "publicity", in Oostenrijk nam hij op 2 dagen deel aan wedstrijden. Over 1998 had hij voorkoming van dubbele belasting gevraagd voor fl. 13.000 in Japan en Duitsland genoten prijzengeld en voor fl. 2.793 van de tijdsevenredig aan Japan toegerekende van de KNSB ontvangen vergoeding. De verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met al die landen kennen een "artiesten- en sportersbepaling". Daarmee was de inspecteur na het stellen van vragen akkoord gegaan. In zijn aangifte 1999 had de schaatser voorkoming van dubbele belasting gevraagd voor fl. 3.670 bestaande uit een tijdsevenredige toerekening van de vergoedingen van de KNSB en de BV aan Duitsland, Oostenrijk en Spanje. Die aftrek is hem door een nieuwe inspecteur niet verleend. De schaatser was tegen deze beslissing in beroep gegaan, maar het Hof had dat ongegrond verklaard. Vervolgens had de schaatser cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat hij recht heeft op voorkoming van dubbele belasting tot een bedrag van fl. 2.240. De vermindering van het geclaimde bedrag vloeit voort uit het feit dat het Verdrag met Duitsland voor de voorkoming van dubbele belasting wel deelname aan wedstrijden eist en het Verdrag met Spanje niet. De Hoge Raad oordeelt voorts dat ook het basissalaris meetelt bij de voorkoming van dubbele belasting en in de teller van de voorkomingsbreuk ook de trainingsdagen en reisdagen meedoen. Het cassatieberoep van de schaatser wordt gegrond verklaard. Conform conclusie A-G Van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
9 februari 2007
Rolnummer
41.478
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AU3578
ECLI:NL:PHR:2007:AU3578

Naar de bovenkant van de pagina