Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 24 december 2014 heeft X (belanghebbende) van zijn vader alle aandelen in A Holding geschonken gekregen. Op het moment van schenking hield A Holding alle aandelen in B Holding. B Holding was eigenaar van een benzineservicestation. Zij verhuurde het benzineservicestation aan haar dochtervennootschap (C). C exploiteerde het benzinestation. Met ingang van 1 november 2015 heeft C het benzineservicestation verhuurd aan een derde, voor vijf jaar met een optieperiode van nogmaals vijf jaar.

In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of door de verhuur van de onderneming nog aan het voortzettingsvereiste van artikel 35e, lid 1, onderdeel c, onder 3°, SW 1956 wordt voldaan.

Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 26 januari 1955 (12.088, ECLI:NL:HR:1955:AY4122) heeft aangegeven, kan van voortgezet ondernemerschap geen sprake meer zijn als de onderneming wordt overgedragen. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is met de verhuur van de onderneming in dit geval geen sprake van overdracht van de onderneming of delen daarvan door X. De oorspronkelijke onderneming wordt voortgezet, alleen de wijze van exploitatie van deze onderneming wijzigt voor een tijdelijke periode. Hiermee is naar het oordeel van de Rechtbank nog steeds aan het voortzettingsvereiste voldaan. Gelet op het vorenstaande vormt de verhuur van de onderneming geen intrekkingsgrond van de voorwaardelijke vrijstelling van de BOR. Voor dat geval is niet in geschil dat de aan X opgelegde navorderingsaanslag schenkbelasting moet worden vernietigd.

Objectieve onderneming ‘drijven’

Voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (hierna: BOR) moet de vennootschap een onderneming ‘drijven’ als bedoeld in artikel 3.2 Wet IB 2001 (artikel 35c, lid 1, onderdeel c, SW 1956 jo. artikel 3.2 Wet IB 2001). Het betreft hier de objectieve onderneming. Niet aangegeven is evenwel in welke relatie de vennootschap tot de onderneming moet staan om van ‘drijven’ te kunnen spreken. Gelet op de boogde rechtsvormneutraliteit dient hiervoor naar mijn mening te worden aangesloten bij de voorwaarden van het IB-ondernemerschap (artikel 3.4 Wet IB 2001). De vennootschap drijft dan een onderneming als de onderneming ‘voor zijn rekening wordt gedreven’ en de vennootschap tevens ‘verbonden kan worden voor verbintenissen betreffende de onderneming’. Is niet aan het verbondenheidscriterium voldaan, dan kan de deelname in de onderneming mogelijk als een medegerechtigdheid (artikel 3.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001) kwalificeren. Behoudens indien de medegerechtigdheid is ontstaan in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging, diskwalificeert een medegerechtigdheid echter voor de BOR.

Verhuur onderneming: inkomstenbelasting

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
28 januari 2020
Rolnummer
18/73
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:316
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2020/0617
Aflevering
12 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3102
bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c,bwbr0002226&artikel=35c

Naar de bovenkant van de pagina