Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Na het overlijden van de oorspronkelijke benificiary is een vrouw benificiary geworden van een tot “subtrust” verzelfstandigd deel van de oorspronkelijke trust die in Brazilië was opgericht naar het recht van de staat Delaware. Zij heeft niet de beschikking over het vermogen van de subtrust, maar wel recht op de opbrengsten ervan met kort gezegd een maximum van 5% van dat vermogen. De uitkeringen aan de vrouw vormen volgens partijen een periodieke uitkering. Zij strijden over de vraag of sprake is van een periodieke uitkering die de tegenwaarde van een prestatie is en waarop de saldomethode van toepassing is (artikel 25, lid 1, letter g Wet IB 1964). Het Hof beantwoordde deze vraag ontkennend en oordeelde dat deze uitkeringen moeten worden belast op basis van artikel 30, lid 1, letter c Wet IB 1964 (periodieke uitkeringen die in rechte vorderbaar zijn). De Hoge Raad casseert dit oordeel. De vraag of er sprake is van een periodieke uitkering die de tegenwaarde voor een prestatie vormt, dient te worden beoordeeld vanuit de positie van de schuldenaar van de periodieke uitkering. In casu heeft de echtgenoot vermogen in een trust ondergebracht met het oog op onder meer het verrichten van periodieke uitkeringen. Dit valt aan te merken als de tegenwaarde voor een prestatie, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen. Het verwijzingshof moet de waarde van de prestatie stellen op de te schatten contante waarde van de aan de echtgenote toekomende uitkeringen op het tijdstip dat aan de subtrust het vermogen ter beschikking werd gesteld.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1995
Instantie
HR
Datum instantie
14 juli 2006
Rolnummer
39.262
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AY3640

Naar de bovenkant van de pagina