Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft beroep ingesteld inzake de verhuurderheffing voor de jaren 2019, 2020 en 2021.

Zij verzoekt de belastingrechter om de Inkomensafhankelijke huurverhoging buiten werking te stellen. De belastingrechter is echter niet bevoegd betreffende een verzoek tot het buiten werking stellen van een civiele regeling.

X stelt verder dat voor het jaar 2019 sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel door het niet heffen van verhuurderheffing bij mede-eigendom. Ook deze stelling faalt. De omstandigheid dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 (16/04098, ECLI:NL:HR:2018:846, NLF 2018/1328, met noot van De Ruiter) en het achterwege laten van reparatiewetgeving van mede-eigenaren geen verhuurderheffing werd geheven, berust op een verschil in subjectgebonden omstandigheden, die zich niet voordoen en ook niet voor kunnen doen bij volle eigenaren. Er is in dat opzicht daarom geen sprake van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel kan reeds daarom niet slagen.

Rechtbank Gelderland oordeelt verder dat de keuze om de vrijstelling van de verhuurderheffing te verhogen van 10 naar 50 woningen tot de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever behoort en niet van iedere redelijke grond is ontbloot.

Er is naar het oordeel van de Rechtbank voorts geen sprake van conflicterende regelgeving met de Woningwet.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2019-2021
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
27 juli 2022
Rolnummer
21/655; 21/679; 22/615
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:3942
NLF-nummer
NLF 2022/1713
Aflevering
1 september 2022

Naar de bovenkant van de pagina