Naheffing € 30 parkeerbelasting voor 60 minuten parkeren is terecht
undefined, 17 maart 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(279)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft zijn auto op 6 maart 2020 geparkeerd in Delft. Hij heeft zijn parkeeractie aangemeld via Yellowbrick tegen een tarief van € 3,20 per uur.
Uit de lokale regelgeving volgt echter dat betreffende parkeerplaatsen zijn aangewezen als (dag)vergunninghouderplaatsen.
Tijdens een scancontrole op vrijdag 6 maart 2020 is geconstateerd dat met betrekking tot de auto van X geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning of dagparkeervergunning. De Heffingsambtenaar heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 91, bestaande uit € 30 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten.
In hoger beroep staat niet meer ter discussie dat X heeft geparkeerd in een (dag)parkeervergunninggebied, en dat dit voor hem voldoende kenbaar was.
Hof Den Haag volgt X niet in zijn standpunt dat parkeren zonder (dag)vergunning in strijd is met een parkeerverbod en dat daarom geen parkeerbelasting is verschuldigd.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar het tarief van € 30 per 60 minuten, met een maximum van € 30 per 24 uur. Aangezien de naheffingsaanslag is opgelegd naar het tarief voor een uur parkeren, is de naheffing, anders dan X betoogt, niet in strijd met artikel 234, lid 3, Gemw. Het tarief is volgens Hof Den Haag ook niet onredelijk of willekeurig.
De slotsom luidt dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan X heeft opgelegd.
De Hoge Raad heeft op 24 februari 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/01682)
BRON
Uitspraak van 17 maart 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 juni 2021, nummer SGR20/4734.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende is met dagtekening 6 maart 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Delft opgelegd, ter gelegenheid van parkeren van zijn blauwe Peugeot, voorzien van kenteken [kenteken] (de auto), in de [straat] te Delft (de naheffingsaanslag). Het bedrag van de naheffingsaanslag bedraagt € 91, bestaande uit € 30 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2020 heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier heeft ter zake € 48 aan griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 134 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 februari 2022, gehouden te Den Haag. De gemachtigde van belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar is met kennisgeving niet verschenen.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft de auto op 6 maart 2020 geparkeerd in de [straat] te Delft. Belanghebbende heeft zijn parkeeractie aangemeld via Yellowbrick voor zonenummer [nummer] , tegen een tarief van € 3,20 per uur.
2.2. Tijdens een scancontrole op vrijdag 6 maart 2020 is geconstateerd dat met betrekking tot de auto van belanghebbende geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning of dagparkeervergunning. De Heffingsambtenaar heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
4.1. In geschil is (i) of de naheffingsaanslag in strijd is met artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, omdat een dagtarief in plaats van een uurtarief is geheven en sprake is van een ter plaatse geldend parkeerverbod, en (ii) of het tarief voor dagvergunningparkeren van € 30 redelijk is. De Heffingsambtenaar beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend en belanghebbende de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
4.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard staat tussen partijen niet meer ter discussie dat belanghebbende heeft geparkeerd in een (dag)parkeervergunninggebied, en dat dit voor hem voldoende kenbaar was.
5.2. Belanghebbende stelt dat de Rechtbank zijn op 25 februari 2021 nader aangevoerde gronden niet heeft behandeld. Bij die nader ingediende gronden neemt belanghebbende het standpunt in dat de naheffingsaanslag in strijd is met artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, omdat door de Heffingsambtenaar een dagtarief, in plaats van een uurtarief, in rekening is gebracht en dat ter plaatse een parkeerverbod geldt waardoor geen sprake kan zijn van parkeren in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet.
5.3. Op basis van de verzameling toepasselijke gemeentelijke parkeerregelgeving, die omvat (i) de ‘Parkeerverordening Delft 2019’ met als wettelijke grondslagen de artikelen 149 en 225 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en als Bijlage 1 de (ii) ‘Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Delft 2019’, (iii) het ‘Uitvoeringsbesluit Parkeren Delft 2019’, en (iv) het ‘Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019’, heeft de gemeente Delft zoals vele andere gemeenten gebruik gemaakt van de bevoegdheid onder andere parkeervergunninggebieden aan te wijzen. De gemeente Delft heeft hierbij besloten de parkeerplaatsen in de [straat] te bestemmen en bestemd te houden voor parkeervergunninghouders en dagparkeervergunninghouders. Volgens bijlage I behorende bij het ‘Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019’, behoort de [straat] tot tariefcode 1.2 in gebied B. Volgens de ‘Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Delft 2019’ is het tarief voor tariefcode 1.2 vastgesteld op € 30 per 60 minuten en is het maximum 24-uurstarief (dagparkeervergunning) € 30.
5.4. Uit de onder 5.3 genoemde lokale regelgeving volgt dat de parkeerplaatsen aan de [straat] zijn aangewezen als (dag)vergunninghouderplaatsen. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn standpunt dat parkeren zonder (dag)vergunning in strijd is met een parkeerverbod en dat daarom geen parkeerbelasting is verschuldigd. Er geldt immers ter plaatse geen absoluut parkeerverbod, op basis waarvan parkeren onder alle omstandigheden is verboden. Parkeren is toegestaan met een (dag)vergunning, en belanghebbende had zich deze tegen betaling kunnen aanschaffen. Deze situatie is niet te vergelijken met parkeren op hinderlijke wijze, op de stoep of op een gevaarlijke plaats, wat altijd en onder alle omstandigheden is verboden. Voor het laatstbedoelde parkeren kan geen parkeerbelasting worden geheven. Voor het parkeren in de [straat] wel.
5.5. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat het op grond van artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet niet is toegestaan een dagtarief na te heffen. In dit verband kan het nageheven tarief van € 30 voor een uur parkeren onmogelijk als redelijk worden beschouwd, gelet op de gangbare uurtarieven.
5.6. Gelet op artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De naheffingsaanslag is opgelegd naar het tarief van € 30 per 60 minuten, met een maximum van € 30 per 24 uur. Aangezien de naheffingsaanslag is opgelegd naar het tarief voor een uur parkeren, is de naheffing niet in strijd met artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet. Gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van tarieven van de gemeentelijke heffingen, is een tarief van € 30 per dag of een gedeelte hiervan op zichzelf bezien geoorloofd. De [straat] is een woonerf gelegen direct naast een drukke winkelstraat, in het centrum van Delft, in een gebied met smalle straten en weinig parkeergelegenheid. Het is begrijpelijk dat de gemeente Delft de parkeerruimte op dit woonerf beschikbaar wil houden voor de bewoners en hun bezoekers, en het parkeren door anderen wil ontmoedigen. Onder deze omstandigheden kan dit tarief niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. De gemeente Delft is ook niet gehouden om de diverse tarieven binnen haar gebied onderling af te stemmen en te vergelijken. Gelet op het bovenstaande faalt deze hogerberoepsgrond.
5.7. De slotsom luidt dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd.
5.8. Het hoger beroep is ongegrond, zodat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden onder aanvulling van de gronden.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 17 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.