De onderhavige procedure heeft betrekking op aan X (belanghebbende) in rekening gebrachte kosten van invordering.
Net als bij de feitelijke instanties treedt A op als gemachtigde van X. Ter zake van deze rechtsbijstand maakt X aanspraak op vergoeding van proceskosten in cassatie. Dit verzoek wordt afgewezen. De Hoge Raad acht niet aannemelijk dat A beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan X. Hij neemt hierbij onder meer in aanmerking dat X zelf optreedt als professionele gemachtigde in fiscale procedures.
Ter zitting van Hof Den Haag hebben partijen een compromis bereikt. De Invorderingsambtenaar heeft in overeenstemming met het compromis de openstaande kosten verminderd naar nihil en de toegezegde vergoedingen aan X betaald. X had toegezegd alle daarop betrekking hebbende lopende procedures in te trekken, maar heeft dat niet gedaan.
Het cassatieberoep van X tegen de uitspraak van Hof Den Haag van 3 juli 2020 (19/00770, ECLI:NL:GHDHA:2020:1230) heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 met toepassing van artikel 80a Wet RO niet-ontvankelijk verklaard (HR 9 juli 2021, 20/02511, ECLI:NL:HR:2021:1997). Voordien had het Hof het hoger beroep ter zake van de inmiddels tot nihil teruggebrachte kosten ongegrond verklaard. Tegen deze laatste uitspraak is het onderhavige beroep in cassatie gericht.
De klachten bestrijden niet dat het hierboven genoemde compromis in elk geval na het arrest van 9 juli 2021 uitvoerbaar is geworden. Reeds daarom valt niet in te zien welk belang – afgezien van de proceskosten – nog kan zijn gediend met vernietiging van de thans bestreden uitspraak van het Hof. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep daarom niet-ontvankelijk.
Arrest in de zaak van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen het Dagelijks bestuur van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2021, nr. BK-20/00426, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR19/4791) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van invordering.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Dagelijks bestuur van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: de Belastingsamenwerking) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de vertegenwoordiging van belanghebbende
2.1. Net als in feitelijke instanties treedt A op als gemachtigde van belanghebbende. Ter zake van deze rechtsbijstand maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van proceskosten in cassatie.
2.2. De Belastingsamenwerking heeft in feitelijke instanties betwist dat sprake is van het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand door een derde. Daartoe heeft de Belastingsamenwerking onder meer aangevoerd A nog nooit te hebben gezien, dat A niet is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat op internet geen bedrijf van A is te vinden en dat aannemelijk is dat hij met pensioen is voor zover het gaat om A met geboortejaar 1949. Voorts heeft de Belastingsamenwerking aangevoerd dat belanghebbende onder de naam B een incassobureau en bureau voor juridisch advies drijft en dat hij zelf optreedt als professionele gemachtigde in fiscale procedures. Op de door A verzonden brieven staat het zelfde kantooradres, telefoonnummer en faxnummer vermeld als dat van B.
2.3. Op grond van deze door belanghebbende onvoldoende betwiste stellingen, oordeelt de Hoge Raad dat niet aannemelijk is dat A beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan belanghebbende. Het verzoek tot vergoeding van proceskosten moet om die reden worden afgewezen.
3. De beoordeling van het belang bij het beroep in cassatie
3.1. Wegens het onbetaald blijven van een aanslag in de lokale heffingen (watersysteemheffing en zuiveringsbelasting) voor het jaar 2017 heeft de Belastingsamenwerking aan belanghebbende op 22 september 2018 € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. Het daartegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. Daarbij is opgemerkt dat het bezwaar ondanks herhaald verzoek niet is gemotiveerd en dat geen machtiging is overgelegd. De Rechtbank Den Haag heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep op 1 november 2019 ongegrond verklaard.
3.2. Ondertussen was op 16 februari 2019 een dwangbevel uitgevaardigd voor de in 3.1 bedoelde aanslag. Daarbij is naast de in 3.1 bedoelde aanmaningskosten van € 7 een bedrag van € 62 betekeningskosten gevorderd. Tegen het in rekening brengen van deze kosten heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is afgewezen op 12 juni 2019. Daarbij is overwogen dat belanghebbende binnen de gestelde termijn zijn bezwaar niet heeft gemotiveerd en evenmin heeft gereageerd op de vraag of hij gehoord wenste te worden. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op 20 februari 2020 het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
3.3. Het hoger beroep tegen de in 3.1 bedoelde uitspraak van de Rechtbank Den Haag heeft het Hof Den Haag behandeld op de zitting van 19 juni 2020. Tijdens deze zitting bereikten belanghebbende en de Belastingsamenwerking een compromis. Dat hield in dat (1) de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen zouden worden verminderd tot nihil, (2) belanghebbende alle daarop betrekking hebbende procedures zou intrekken, (3) de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die procedures door belanghebbende betaalde griffierechten te vergoeden en (4) de Invorderingsambtenaar voor deze procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. In zijn uitspraak van 3 juli 2020 is het Hof Den Haag partijen in dit compromis gevolgd en heeft het dienovereenkomstig beslist.
3.4. De Invorderingsambtenaar heeft in overeenstemming met het compromis de openstaande kosten verminderd naar nihil en de toegezegde vergoedingen betaald aan belanghebbende.
3.5. Belanghebbende heeft evenwel niet het beroep in de verschillende procedures ingetrokken, maar voortgezet. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof Den Haag van 3 juli 2020 beroep in cassatie ingesteld. Dat is op 9 juli 2021 met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard. Voordien had het Hof op 18 maart 2021 het in 3.2 bedoelde hoger beroep ter zake van de – inmiddels tot nihil teruggebrachte – kosten van in totaal € 69 ongegrond verklaard. Tegen deze laatste uitspraak is het onderhavige beroep in cassatie gericht.
3.6. De middelen betogen onder meer dat het compromis zoals dat is vastgelegd in de in 3.3 bedoelde uitspraak van 3 juli 2020 niet ‘rechtsgeldig uitvoerbaar’ was omdat belanghebbende tegen de uitspraak tijdig cassatieberoep heeft ingesteld. Volgens belanghebbende gaf het Hof met zijn thans in cassatie bestreden uitspraak van 18 maart 2021 ten onrechte opnieuw een oordeel over het gesloten compromis, aangezien het oordeel daarover was voorbehouden aan de Hoge Raad. Het Hof had daarom zijn oordeel over het compromis moeten aanhouden totdat de Hoge Raad had beslist op het tegen de uitspraak van 3 juli 2020 ingestelde cassatieberoep, aldus de klachten. Nu de Hoge Raad met zijn arrest van 9 juli 2021 heeft beslist op dat cassatieberoep en het compromis uitvoerbaar is geworden, is het belang van belanghebbende volgens de middelen gelegen in de vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
3.7. De klachten bestrijden niet dat het hierboven genoemde compromis in elk geval na het arrest van 9 juli 2021 uitvoerbaar is geworden. Reeds daarom valt niet in te zien welk belang – afgezien van de proceskosten – nog kan zijn gediend met vernietiging van de thans bestreden uitspraak van het Hof. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is geoordeeld, moet het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022.