Direct naar content gaan

Samenvatting

Begin 1988 is een dochtermaatschappij opgericht. De moedermaatschappij droeg bij die gelegenheid haar handelsonderneming in machines en gereedschappen aan de dochter over en nam toen geen goodwill in aanmerking.
Bij de aangifte 1992 neemt de dochtermaatschappij echter het standpunt in dat de aan haar overgedragen onderneming goodwill bevatte, dat deze fl. 558.915 groot was en dat zij daar alsnog op kon afschrijven.
Het Hof heeft de goodwill vervolgens als “organisatiegoodwill” in “goede justitie” op fl. 100.000 vastgesteld, maar geen afschrijving toegestaan omdat de mogelijkheid tot navordering bij de moedermaatschappij inmiddels was verjaard.
Tegen de vaststelling van het Hof dat sprake was van een bewuste bevoordeling van de dochtermaatschappij door middel van organisatiegoodwill ter grootte van fl 100.000 verzet de staatssecretaris van Financiën zich tevergeefs. Het oordeel van het Hof is feitelijk.
De Hoge Raad staat aan de dochter echter wel afschrijving op de goodwill toe en brengt het gehele bedrag van fl. 100.000 in eens ten laste van de winst. Het feit dat bij de moeder niet meer kan worden nagevorderd ontneemt de dochter niet het recht op afschrijving. Conform A-G Van Kalmthout.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2002
Instantie
HR
Datum instantie
3 mei 2002
Rolnummer
36.821
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE2245
bwbr0011353&artikel=3.8

Naar de bovenkant van de pagina