Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is eigenaar van een binnenvaartmotortankschip. Hij houdt zich bezig met het vervoeren van onder meer olie(producten) voor derden ten behoeve van de aan- en verkoop en de in- en uitvoer. Het schip heeft sloptanks aan stuur- en bakboordzijde voor de noodzakelijke (tijdelijke) opslag van restlading die niet verenigbaar is met een volgende lading.

Op 24 april 2016 heeft aan boord van het schip een douanecontrole plaatsgevonden. In de sloptanks zijn toen vloeistoffen aangetroffen, waarvan bij een onderzoek door het Douanelaboratorium is komen vast te staan dat het gaat om 2.865 liter ongelode lichte olie van GN-code 2710 12 45 en accijnscode 42 (benzine) in de sloptank aan bakboordzijde en om 959 liter gasolie van GN-code 2710 19 43 en accijnscode 46 (diesel) in de sloptank aan stuurboordzijde.

De Inspecteur heeft aan X een naheffingsaanslag van € 2.669 aan accijns van minerale oliën en € 29 voorraadheffing opgelegd en bij beschikking € 50 aan belastingrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag is opgelegd aan X (als zijnde voorhandenhebber) op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet Accijns. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de hiervoor genoemde partijen minerale olie en is gebaseerd op het ontbreken van een ladingboek.

Voor zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag was in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of X de herkomst van de aangetroffen accijnsgoederen (voldoende) heeft aangetoond. De Rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoordt, het Hof bevestigend.

De staatssecretaris komt in cassatie terecht op tegen het oordeel van het Hof dat X in verband met de heffing van accijns de herkomst van de inhoud van de sloptanks heeft bewezen. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de rechtsoverwegingen 5.3.4 tot en met 5.3.6 van het arrest van 6 augustus 20219 (NLF 2021/1650, met noot van Hollebeek).

Met de gegevens die X heeft overgelegd, kan niet worden vastgesteld onder dekking van welke documenten de lading is vervoerd, zodat het bewijsvermoeden niet is ontzenuwd. Evenmin heeft X gegevens overgelegd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat wat betreft de inhoud van de sloptanks materieel is voldaan aan de in Mededeling 61 bedoelde voorwaarden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de in de sloptanks aangetroffen minerale oliën voorhanden werden gehouden als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet Accijns.

De Hoge Raad oordeelt voorts dat door de heffing van accijns geen strijd ontstaat met het evenredigheidsbeginsel. Het heffen van accijns is in dit geval niet onredelijk.

Anders, Conclusie A-G Ettema (NLF 2021/0424).

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
24 september 2021
Rolnummer
19/02338
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1348
Auteur(s)
mr. E. Polak
Mazars/ raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2021/1878
Aflevering
7 oktober 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4571
bwbr0005251&artikel=2,bwbr0005251&artikel=2,bwbr0005251&artikel=80,bwbr0005251&artikel=80,bwbr0005355&artikel=54,bwbr0005355&artikel=54,bwbr0005360&artikel=34,bwbr0005360&artikel=34

Naar de bovenkant van de pagina