Direct naar content gaan

Samenvatting

X (vof; belanghebbende) heeft bemiddeld bij het tot stand komen van arbeidsovereenkomsten tussen volleybalspeelsters met de Nederlandse nationaliteit en buitenlandse volleybalclubs. Voor die bemiddeling heeft zij van laatstgenoemden vergoedingen ontvangen.

In geschil is of die diensten voor de heffing van omzetbelasting in Nederland hebben plaatsgevonden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (24 april 2019, 18/00675 en 18/00136, ECLI:NL:GHARL:2019:3541, NLF 2019/1112, met noot van Merkx) is dat niet het geval.

De diensten vallen onder het bereik van artikel 6a, lid 3, aanhef en onderdeel c, Wet OB 1968 (tekst tot 2010), aldus het Hof. De plaats van de in deze bepaling bedoelde diensten is de plaats waar de onderliggende prestaties overeenkomstig de wet worden verricht. Het Hof heeft voor de bepaling van het land waar X de bemiddelingsdiensten heeft verricht, aansluiting gezocht bij de plaats waar de arbeid op grond van de desbetreffende tot stand gebrachte arbeidsovereenkomst wordt verricht. Het ging bij de bemiddelingsdiensten telkens om een speelster die buiten Nederland ging werken. Het Hof is op grond daarvan tot de slotsom gekomen dat de bemiddelingsdiensten niet in Nederland zijn verricht en dus niet in Nederland belast zijn.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

Het is volgens de Hoge Raad buiten redelijke twijfel dat ‘de onderliggende handeling’ in de eerste alinea van artikel 44 Btw-richtlijn in elk geval omvat handelingen onder bezwarende titel die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van de in deze bepaling bedoelde persoon. In geval van bemiddeling bij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst bestaat de onderliggende handeling niet uit het aangaan van die overeenkomst, maar uit de werkzaamheden die de werknemer op grond van die overeenkomst bezoldigd zal verrichten. Het Hof heeft voor de beslechting van het geschil voorts in het midden kunnen laten wie de afnemer is van de bemiddelingsdiensten (de volleybalclub of de volleybalspeelster). In de oordelen van het Hof ligt besloten het – in cassatie onbestreden – oordeel dat feitelijk het zwaartepunt van de sportieve activiteiten buiten Nederland ligt. Dat betekent dat de plaats van de onderliggende prestatie in het buitenland is. Dat betekent dat ook de bemiddelingsdiensten niet in Nederland zijn verricht.

Conform (eind)conclusie A-G Ettema (NLF 2020/0826, met noot van Cornielje).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2009-2011
Instantie
HR
Datum instantie
15 juli 2021
Rolnummer
19/02639
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1156
Auteur(s)
drs. A. van Esdonk
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2021/1500
Aflevering
29 juli 2021
Judoreg
NFB4475
bwbr0002629&artikel=6a,bwbr0002629&artikel=6a&lid=3,bwbr0002629&artikel=28ra,bwbr0002629&artikel=28sa,bwbr0002629&artikel=6a&lid=3,bwbr0002629&artikel=28ra,bwbr0002629&artikel=28sa,celex32006l0112&artikel=44,celex32006l0112&artikel=44

Naar de bovenkant van de pagina