Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 24 mei 2004 heeft X (bv; belanghebbende) 74% van de aandelen in B (Ltd.) (hierna: de tussenhoudster) verworven voor een koopprijs in Britse ponden (£8.951.726), die omgerekend € 13.348.815 bedraagt. De middellijke moedermaatschappij van X (hierna: de moedermaatschappij) heeft op diezelfde datum de overige 26% van de aandelen in de tussenhoudster verworven. De tussenhoudster houdt alle aandelen in C (Ltd.) (hierna: de kleindochter). De kleindochter houdt op haar beurt alle aandelen in E (Ltd.) (hierna: de werkmaatschappij).

Op 29 november 2004 heeft de moedermaatschappij haar belang van 26% in de tussenhoudster als kapitaal ingebracht in X. De waarde van dat belang op die datum is door X gesteld op £157.410, omgerekend € 234.537. Op 1 januari 2005 heeft de werkmaatschappij al haar bezittingen en schulden tegen betaling van een bedrag van £10.352.000 overgedragen aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtermaatschappij van X (hierna: de UK-dochter). Op dezelfde datum heeft de tussenhoudster alle aandelen in de kleindochter overgedragen aan de UK-dochter voor een bedrag van £11.862.363.

In 2012 is de tussenhoudster geliquideerd. Ter zake van die liquidatie heeft X een uitkering ontvangen van £861.568, omgerekend € 1.031.447. X berekent haar belastbare bedrag in euro’s. Bij haar aangifte vennootschapsbelasting 2012 heeft X ter zake van de liquidatie van de tussenhoudster op de voet van artikel 13d Wet VpB 1969 (tekst 2012) een liquidatieverlies van € 17.536.821 ten laste van haar belastbare winst gebracht. De Inspecteur heeft dit verlies bij het vaststellen van de aanslag niet in aftrek toegelaten.

Hof Amsterdam kan X op een aantal punten volgen waar zij stelt dat Rechtbank Noord-Holland bij haar berekening van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Uiteindelijk resteert echter geen aftrekbaar verlies.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De bestreden uitspraak is ontoereikend gemotiveerd. De zaak is verwezen naar Hof Den Haag.

Met het oog op het geding na verwijzing merkt de Hoge Raad het volgende op. De bewijslast dat en tot welk bedrag een liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen, rust op X. Zij zal de omvang daarvan overtuigend moeten aantonen, aangezien een liquidatieverlies op grond van artikel 13d, lid 9, onderdeel c, Wet VpB 1969 alleen in aanmerking wordt genomen als de omvang daarvan is gebleken (Kamerstukken II 1986/87, 19 968, 3, p. 5. Vgl. ook HR 26 mei 1999, 34.230, ECLI:NL:HR:1999:AA2766, r.o. 3.3).

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
29 september 2023
Rolnummer
21/01518
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1335
Auteur(s)
mr. F. van Horzen
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2023/2277
Aflevering
12 oktober 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6012
bwbr0002672&artikel=13d,bwbr0002672&artikel=13d

Naar de bovenkant van de pagina