Eenmanszaak naast baan van 38 uur; niet voldaan aan urencriterium
Hof Den Haag, 28 mei 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in 2017 een dienstverband van 38 uur per week bij een ambassade. Daarnaast verricht zij activiteiten via haar eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verrichten van tolk- en vertaalwerkzaamheden en het geven van cursussen.
Hof Den Haag bevestigt in hoger beroep het oordeel van Rechtbank Den Haag dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar aangegeven bedrijfslasten van € 6.599 zakelijk zijn. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij aan het urencriterium heeft voldaan. De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2017 terecht op deze punten gecorrigeerd.
BRON
Uitspraak van 28 mei 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: W.D. Roos )
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 juli 2023, nummers SGR22/5310 en SGR22/5312.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629 (de aanslag IB/PVV 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 214 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 14.106 (de aanslag Zvw 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 25 belastingrente in rekening gebracht.
1.3. De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.451, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de aanslag Zvw 2017 verminderd tot een naar een bijdrage-inkomen van € 11.928 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van éénmaal € 50. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft in 2017 een dienstverband van 38 uur per week bij de Ambassade van [land] . Daarnaast verricht belanghebbende activiteiten via haar eenmanszaak [naam] (de onderneming). De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verrichten van tolk- en vertaalwerkzaamheden en het geven van cursussen.
2.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.149 (de aangifte). Het in de aangifte opgenomen belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt gespecificeerd:
Belastbaar loon |
||
Loon uit dienstbetrekking |
€ 27.523 |
|
Belastbare winst uit onderneming |
||
Opbrengsten |
€ 17.549 |
|
Auto en transportkosten |
-/- € 2.112 |
|
Andere kosten |
-/- € 8.167 |
|
Financiële kosten |
-/- € 116 |
|
Niet aftrekbare kosten |
€ 854 |
|
Saldo fiscale winst |
€ 8.008 |
|
Zelfstandigenaftrek |
-/- € 7.280 |
|
MKB-winstvrijstelling |
-/- € 102 |
|
€ 626 |
||
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 28.149 |
2.3.1. Bij brief van 1 december 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 15 december 2020 informatie te verstrekken. De gemachtigde van belanghebbende heeft op dit verzoek bij e-mailbericht van 4 januari 2021, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
“(…)
Een paar vragen kan ik nu alvast beantwoorden.
1. Zoals de arbeidstijd die zij op de ambassade van [land] werkte. Dat waren er in 2017 ca 38 uur per week.
2. Daarnaast heeft zij voor haar eigen onderneming (vertaalbureau) een netto omzet behaald van € 17.549. Als uurtarief kunt u € 15 aanhouden en dan blijkt dat zij bijna 1170 uur voor haar onderneming heeft gedeclareerd. Als u daar de uren voor de eigen administratie, voor reistijden, e.d. bij optelt, blijkt dat zij ruim meer dan 1225 uur in 2017 voor de eigen onderneming heeft gewerkt.
3. Het aantal klanten is vast en zeker méér dan 2, dus voldoet zij ook aan de eis van het minimum aantal klanten.
(…)”
2.3.2.
De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 7 januari 2021 verzocht om aanvullende informatie, waarop de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailbericht van 8 januari 2021, voor zover van belang, als volgt heeft gereageerd:
“(…)
U kunt blijkbaar niet goed lezen.
De vorige boekhouder heeft 2017 opgesteld. Vraagt u maar bij mw. [A] die voor haar activiteiten € 900,00 heeft ontvangen.
(…)
U krijgt van mij nu niet de informatie die u in onderstaande punten 1 t/m 5 vraagt. Gelet op de huidige negatieve houding tegenover de Belastingdienst zoals breed uitgemeten in de landelijke media kan ik niet inschatten wat u met de gevraagde gegevens gaat doen. (…)”
2.3.3
Bij brief van 28 januari 2021, gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de Inspecteur belanghebbende opnieuw verzocht om informatie. De verzochte informatie is niet verstrekt.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt voornemens te zijn om van de ingediende aangifte af te wijken. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 18 maart 2021 te reageren.
2.5.1.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende op het voornemen van de Inspecteur gereageerd. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover van belang:
“(…)
Om tot een oplossing te komen heb ik afgelopen donderdag het gehele dossier over 2017 incl. de gevraagde documenten bij mw. [A] in [woonplaats] gebracht. Haar echtgenoot/vriend heeft voor ontvangst getekend. Vandaag blijkt dat mw. [A] niets heeft gedaan om het probleem op te lossen. (…)
Daarom heb ik de door mw. [A] ingediende aangifte IH 2017 afgelopen vrijdag opnieuw ingediend. Ik heb haar cijfers iets anders gepresenteerd.
Ook stuur ik een door haar opgesteld overzicht mee. Plus een notitie van de Belastingdienst over de verwerking van representatiekosten, de Oort kosten.
Mocht u toch nog vragen hebben, stuur die dan naar [belanghebbende] of naar mij en dus vooral niet naar mw. [A] .(…)”
Als bijlagen bij het e-mailbericht zijn de gewijzigde aangifte IB/PVV 2017, de door de voormalige boekhouder van belanghebbende opgestelde boekhouding 2017 en een notitie over Oort-kosten gevoegd. De boekhouding 2017 bestaat uit een balans en resultatenrekening, een specificatie van de omzet in de vorm van een lijst met verzonden facturen en een specificatie van de kosten.
2.5.2.
In de gewijzigde aangifte is dezelfde belastbare winst uit onderneming aangegeven als in de oorspronkelijke aangifte. Slechts de post “andere kosten” is onderverdeeld in personeelskosten (€ 4.271) en andere kosten (€ 3.895). Het in de gewijzigde aangifte IB/PVV 2017 vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt gespecificeerd:
Belastbaar loon |
||
Loon uit dienstbetrekking |
€ 27.523 |
|
Belastbare winst uit onderneming |
||
Opbrengsten |
€ 17.549 |
|
Personeelskosten |
-/-€ 4.271 |
|
Auto en transportkosten |
-/- € 2.112 |
|
Andere kosten |
-/- € 3.895 |
|
Financiële kosten |
-/- € 116 |
|
Niet aftrekbare kosten |
€ 854 |
|
Saldo fiscale winst |
€ 8.009 |
|
Zelfstandigenaftrek |
-/- € 7.280 |
|
MKB-winstvrijstelling |
-/- € 103 |
|
€ 626 |
||
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 28.149 |
2.6.1.
Bij brief van 29 maart 2021 informeert de Inspecteur belanghebbende over herziening van de voorgenomen afwijking van de aangifte IB/PVV 2017. De aanslag IB/PVV 2017 is vervolgens met dagtekening 28 april 2021 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van € 14.106 en heeft daarbij de bedrijfslasten vastgesteld op € 2.000, de door belanghebbende aangegeven zelfstandigenaftrek (€ 7.280) niet in aanmerking genomen en de MKB-winstvrijstelling vastgesteld op een bedrag van
€ 2.194.
2.6.2.
Bij brief van 28 april 2021 is de aanslag Zvw 2017 vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 14.106.
2.7.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 12 mei 2021 namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017, de aanslag Zvw 2017 en de beschikkingen belastingrente.
2.8.1.
Bij brief van 1 juni 2021 heeft de voormalige boekhouder van belanghebbende ( [A] ) namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Daarbij zijn als bijlagen een uitsplitsing van de in de aangifte opgevoerde kosten en een urenoverzicht, inclusief een korte weergave van de soort werkzaamheden en de duur van de werkzaamheden per dag, gevoegd. Voorts is een uitsplitsing van de kosten die in 2017 zijn gemaakt en zijn de daaraan ten grondslag liggende facturen en andere bescheiden verstrekt.
2.8.2.
Het urenoverzicht kan als volgt worden samengevat:
Maand |
Aantal uren |
Januari |
103,0 |
Februari |
96,5 |
Maart |
96,5 |
April |
119,0 |
Mei |
109,0 |
Juni |
97,5 |
Juli |
100,5 |
Augustus |
102,0 |
September |
105,5 |
Oktober |
102,0 |
November |
106,5 |
December |
90,5 |
Totaal aantal uren |
1.228,5 |
Daarbij zijn de werkzaamheden als volgt verdeeld:
Werkzaamheden |
Aantal uren |
Administratie |
115,5 |
Voorbereiding |
224,5 |
Overige |
888,5 |
Totaal aantal uren |
1.228,5 |
2.8.3.
De uitsplitsing van de in de aangifte IB/PVV 2017 (2.2) opgevoerde kosten is als volgt weergegeven:
Kosten |
Bedrag |
Kantoorartikelen |
€ 625 |
Kleine aanschaffingen |
€ 78 |
Vakliteratuur |
€ 59 |
Administratiekosten |
€ 900 |
Studiekosten |
€ 893 |
Porti |
€ 505 |
Algemene kosten |
€ 232 |
Contributies en abonnementen |
- |
Telefoonkosten |
€ 709 |
Representatiekosten |
€ 4.271 |
Financiële kosten |
€ 116 |
Totaal andere kosten |
€ 8.272 |
Auto- en transportkosten |
€ 2.112 |
Totale kosten |
€ 10.499 |
2.9.
Bij brief van 11 september 2021 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de Inspecteur van 23 augustus 2021 en bevestigd dat [gemachtigde] namens belanghebbende bezwaar heeft ingediend. Bij e-mailbericht van 14 november 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende een op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende, gedagtekend 1 november 2021, verstrekt aan de Inspecteur.
2.10.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft de Inspecteur een vooraankondiging uitspraak op bezwaar aan belanghebbende gestuurd. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 26 juni 2022, voor zover van belang, als volgt gereageerd op de vooraankondiging:
“(…)
Laat ik beginnen met de mail die ik op 20 maart dit jaar stuurde waarin ik aangeef in een eerder stadium met mw. [B] van Belastingdienst P Den Haag/team IFB over exact dezelfde discussiepunten te hebben gecorrespondeerd. Meerdere malen heb ik proberen duidelijk te maken dat het belastingjaar 2017 door de vorige boekhouder is ingediend. Daarin staan zaken waarover mw. [B] vragen had en daarvoor heb ik haar verwezen naar de vorige boekhouder. Waarom kunt u niet bij haar de eerder ingediende documenten opvragen ! (…)
Ik heb een tweede aangepaste versie ingediend namens mijn relatie.
Ter verdere verduidelijking, over welke ingediende aangifte wilt u vragen stellen ?
Bijgevoegd een lijst met aftrekbare zakelijke kosten die ik gebruik.
Over het tarief dat relatie bij haar klanten in rekening brengt is met mw. [B] uitvoerig gecorrespondeerd en dat is € 15,00 per uur excl. Btw. (…)?”
Bij het e-mailbericht is een overzicht met de titel ‘Overzicht mogelijk aftrekbare zakelijke kosten’ gevoegd. Het overzicht ziet niet specifiek op de door belanghebbende opgevoerde kosten.
2.11.1.
Bij brief van 19 juli 2022 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de aanslag IB/PVV 2017, waarbij hij het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verminderd tot € 39.451. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van € 11.928 en heeft daarbij de bedrijfslasten vastgesteld op € 3.679 (bestaande uit reiskosten van € 246,44 en overige kosten van € 3.432,59), de door belanghebbende aangegeven zelfstandigenaftrek (€ 7.280) niet in aanmerking genomen en de MKB-winstvrijstelling vastgesteld op een bedrag van € 1.942. De niet in aftrek toegelaten kosten van € 6.715 betreffen kosten van voedsel en drank (€ 4.271), kosten van tickets en hotels (€ 1.835), overige kosten (€ 462,41), kosten van openbaar vervoer (€ 30,20) en financiële kosten (€ 116).
2.11.2.
Bij brief van 19 juli 2022 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de aanslag Zvw 2017, waarbij het bijdrage-inkomen is verminderd tot € 11.928.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.1. In hoger beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV 2017 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of (i) de Inspecteur terecht een bedrag van € 6.599 niet in aanmerking heeft genomen als kosten van de onderneming, (ii) belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en (iii) de belastingrente ter zake van de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw 2017 tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.
Belanghebbende beantwoordt de vragen (i) en (iii) ontkennend en vraag (ii) bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vragen in tegenoverstelde zin.
4.1.2. Belanghebbende heeft tegen het niet in aftrek toelaten van financiële kosten van € 116 en kosten van openbaar vervoer van € 30,20 en € 462,41 van de overige kosten geen (hoger)beroepsgronden aangevoerd. Deze posten maken daarom geen onderdeel uit van het geschil in hoger beroep.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.149, tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag Zvw 2017 alsmede tot vermindering van de rentebeschikkingen. Voorts verzoekt belanghebbende om een vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht voor de fase van beroep en hoger beroep.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Bedrijfslasten
5.1. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte een bedrag aan bedrijfslasten van € 6.599 niet in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende stelt dat die kosten zijn gemaakt tijdens het onderhandelen met haar relaties in restaurants, waarbij voedsel en drank is genuttigd. Het betreft zogeheten Oort-kosten, die op grond van artikel 3.15, lid 1, aanhef en letter a, lid 2 en lid 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voor 80% aftrekbaar zijn, aldus belanghebbende.
5.2.1. Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het door haar voorgestane bedrag aan kosten een zakelijk karakter heeft. Daartoe is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat de kosten een oorzakelijk verband hebben met de onderneming.
5.2.2. Belanghebbende stelt dat de door haar aangegeven ‘personeelskosten’ (€ 4.271) als zakelijk kunnen worden aangemerkt, omdat deze kosten zijn gemaakt voor lunch tijdens of avondeten na een cursusdag. Ook betreft het volgens belanghebbende kosten die zijn gemaakt voor versnaperingen gedurende de reis naar of tijdens een afspraak met een cliënt. Belanghebbende heeft echter nagelaten inzicht te verschaffen in het kader van welke afspraken of welke cursussen de kosten zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat met deze uitgaven een zakelijk doel is gediend. De vraag of sprake is van Oort-kosten, zoals belanghebbende stelt, komt dan niet meer aan de orde.
5.2.3. Ook ten aanzien van de niet in aftrek toegelaten reis- en transportkosten (€ 1.835; hotels en tickets) heeft belanghebbende geen inzicht gegeven in de cursussen waarvoor deze kosten zijn gemaakt. Dit gevoegd bij het feit dat veel van deze kosten in en rond weekends zijn gemaakt, hetgeen belanghebbende desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen verklaren, leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten een zakelijk karakter hebben.
5.2.4. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de Inspecteur de aangifte terecht op deze punten gecorrigeerd.
Zelfstandigenaftrek
5.3. Op grond van artikel 3.76 Wet IB 2001 (tekst 2017) wordt de zelfstandigenaftrek toegekend aan de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Aan het urencriterium wordt ingevolge artikel 3.6 Wet IB 2001 voldaan indien gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren worden besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
5.4. Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij ten minste 1.225 uren heeft besteed aan haar onderneming. Ter onderbouwing van het aantal uren dat belanghebbende heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming, heeft zij een urenoverzicht en vijf facturen overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij niet met een uurtarief werkt en de aan de werkzaamheden bestede uren op de facturen ontbreken, omdat zij met haar opdrachtgevers een bedrag afspreekt dat is gebaseerd op het aantal woorden. Daarnaast heeft zij verklaard dat het urenoverzicht (2.8.2) achteraf is opgemaakt door haar voormalige boekhouder en op een schatting is gebaseerd. Belanghebbende houdt het aantal uren die zij aan een opdracht besteedt niet bij, zo heeft zij verklaard. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij niet weet hoeveel uren ze aan een opdracht besteedt en dat ze dat ook niet bijhoudt. Het overzicht is dus geen schatting op basis van primaire aantekeningen van belanghebbende zelf. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen zelfstandigenaftrek verleend voor het jaar 2017 en de aangifte op dit punt terecht gecorrigeerd.
5.5. Voor zover belanghebbende stelt dat het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw anderszins op een te hoog bedrag is vastgesteld, heeft zij daarvoor geen zelfstandige gronden aangevoerd.
5.6. Belanghebbende heeft tegen de bij de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw in rekening gebrachte belastingrente evenmin afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze is vastgesteld. De beschikkingen ter zake van de in rekening gebrachte belastingrente blijven daarom eveneens in stand.
Slotsom
5.7. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, M.J.M. van der Weijden en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.