Deze zaak ziet op beschikkingen inzake belastingrente die in rekening is gebracht ter zake van voorlopige aanslagen vpb 2015 en 2016. Het geschil betreft, net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022 (21/00170, ECLI:NL:HR:2022:1673, NLF 2022/2337, met noot van Hageman), in het bijzonder de belastingrente die aan X (bv; belanghebbende) in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van eerdere voorlopige aanslagen al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
Rechtbank Noord-Holland heeft de vraag of de Inspecteur over die periode terecht belastingrente in rekening heeft gebracht, bevestigend beantwoord.
De Hoge Raad verklaart het door X tegen dit oordeel ingediend cassatieberoep gegrond door te verwijzen naar r.o. 3.2 tot en met 3.3.4 van het hiervoor genoemde arrest. De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.
BRON
Arrest in de zaak van X bv te Z (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 20 november 2020, nrs. HAA20/1122 en HAA20/1123, betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.A. van Dijk, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door P, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 juni 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Deze zaak ziet op beschikkingen inzake belastingrente die in rekening is gebracht ter zake van voorlopige aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2015 en 2016. Het geschil betreft, net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673, in het bijzonder de belastingrente die aan belanghebbende in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van eerdere voorlopige aanslagen al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
2.2. De Rechtbank heeft de vraag of de Inspecteur over de hiervoor in 2.1 bedoelde periode terecht belastingrente in rekening heeft gebracht, bevestigend beantwoord. Hiertegen keert zich het middel.
2.3. Op de gronden uiteengezet in rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.3.4 van het hiervoor in 2.1 genoemde arrest van 18 november 2022 slaagt het middel. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
2.4. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 532, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 4.554 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, E.F. Faase, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.