Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 17 juli 2014 is de zuster van X (belanghebbende) overleden. Zij bevond zich aan boord van het vliegtuig met vluchtnummer MH17. De zuster was in loondienst bij een Engelse werkgever voor wie zij vele (internationale vlieg)reizen diende te maken naar alle delen van de wereld. De werkgever had voor haar werknemers een collectieve zakelijke reis- en ongevallenverzekering gesloten die mede voorziet in een uitkering bij overlijden ten gevolge van een ongeval. Op grond van deze verzekering is een bedrag van $500.000 uitgekeerd. De Inspecteur heeft deze uitkering aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de zuster en in verband daarmee aan X voor haar aandeel over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het standpunt van de Inspecteur bevestigd en het hoger beroep van X ongegrond verklaard.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

In cassatie wordt niet bestreden het oordeel van het Hof dat de werkgever van de zuster één zakelijke reis- en ongevallenverzekering heeft afgesloten. In dit verband dient de vraag te worden beantwoord of de verstrekking van de zakelijke reis- en ongevallenverzekering een vrije verstrekking vormt in de zin van artikel 17 Wet LB 1964 (tekst 2010). Dit moet worden beoordeeld vanuit de voor die verzekering als geheel verschuldigde premie. Wanneer deze vraag bevestigend wordt beantwoord volgt daaruit dat de polis moet worden aangemerkt als een vrije verstrekking, die op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel b, in samenhang gelezen met artikel 17 Wet LB 1964 (tekst 20210) plaatsvindt buiten de loonsfeer. Dit betekent dat een vrijstelling van de in de polis begrepen aanspraak op een overlijdensuitkering op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel h, Wet LB 1964 (tekst 2010) en de daaraan gekoppelde omkeerregel niet aan de orde komt. De overlijdensuitkering vormt dan geen loon.

Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het Hof de zojuist genoemde vraag heeft beantwoord. Het Hof heeft in elk geval niet voldoende gemotiveerd waarom in het onderhavige geval de premie voor de zakelijke reis- en ongevallenverzekering binnen de grenzen van artikel 17 Wet LB 1964 (tekst 2010), anders dan overige vergoedingen en verstrekkingen in verband met die dienstreizen, niet voor vrijstelling in aanmerking komt.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.

Anders, Conclusie A-G Niessen (NLF 2020/2311, met noot van Werger).

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
18 juni 2021
Rolnummer
20/00551
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:956
Auteur(s)
mr. F. Aksoy
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2021/1351
Aflevering
8 juli 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4435
bwbr0002471&artikel=10&lid=1,bwbr0002471&artikel=11,bwbr0002471&artikel=11,bwbr0002471&artikel=11&lid=1,bwbr0002471&artikel=11&lid=1,bwbr0002471&artikel=17,bwbr0002471&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina