Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(3)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De vader van X (belanghebbende) is in 2011 overleden. X is enig erfgename. X vormde samen met haar echtgenoot, haar kinderen en erflater een gezamenlijke huishouding. X beschikte over een mantelzorgcompliment. X wenst in aanmerking te komen voor de partnervrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 4°, onderdeel a, SW 1956. Aangezien X gehuwd is kan zij echter op grond van de aanhef van artikel 1a, lid 1, SW 1956 niet gelden als partner van erflater.

Voor Hof Den Bosch was in geschil of het onderscheid dat uit de laatstgenoemde bepalingen voortvloeit in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM en van artikel 1, onderdeel 1, Twaalfde Protocol bij het EVRM. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad overweegt dat een persoon op enig moment slechts één partner kan hebben (zie artikel 1a, lid 1, SW 1956, en in het bijzonder onderdeel e van lid 1). Handhaving van dit uitgangspunt heeft voor X tot gevolg dat zij ter zake van de nalatenschap van haar vader geen aanspraak kan doen gelden op de partnervrijstelling, omdat zij reeds een andere partner had, te weten haar echtgenoot. Het stond de wetgever vrij het wettelijk systeem in te richten op basis van het uitgangspunt dat een belastingplichtige op enig moment slechts één partner kan hebben, oordeelt de Hoge Raad. De wetgever heeft hiermee niet gehandeld in strijd met het voormelde discriminatieverbod. De wetgever mocht dit uitgangspunt ook handhaven bij de uitbreiding van het partnerbegrip voor mantelzorgers, aldus de Hoge Raad. Tot een verboden discriminatie leidt dit niet omdat de gehuwde die, zoals X, een eerstegraads familielid in huis neemt om mantelzorg te verlenen, recht houdt op toepassing van de partnervrijstelling, zij het niet voor de nalatenschap van dat familielid, maar voor die van zijn echtgenoot.

Het gelijkheidsbeginsel in de fiscale rechtspraak

Gelet op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad is dit geen verrassende uitspraak. In de literatuur is al diverse malen gesignaleerd dat de Hoge Raad – vooral na 2002 – zeer terughoudend is met het toepassen van het gelijkheidsbeginsel. Zeker na de BOF-arresten van 22 november 2013, lijkt een succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel nog maar zelden mogelijk te zijn. De wetgever mag een onderscheid baseren op ‘veronderstellingen omtrent het probleem en de effectiviteit van de daarvoor gekozen oplossing, tenzij deze veronderstellingen zo weinig voor de hand liggen dat het evident onredelijk is ze aan het onderscheid ten grondslag te leggen’. Hoewel de Hoge Raad de lat (te) hoog legt, was er in de onderhavige zaak naar mijn mening wel nog ruimte om het gelijkheidsbeginsel toe te passen.

De mantelzorgvrijstelling in de Successiewet (tot 1 januari 2016)

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
8 december 2017
Rolnummer
17/01194
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:3080
Auteur(s)
mr. dr. N.C.G. Gubbels
Belastingdienst/Vrije Universiteit/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2018/0097
Aflevering
11 januari 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1088
entry not found in index,entry not found in index

Naar de bovenkant van de pagina