Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde tot 31 augustus 2009 in een (oude) woning die sindsdien te koop staat. De oude woning was gefinancierd met een (oude) hypothecaire geldlening. De oude woning is tot 1 januari 2013 aangemerkt als eigen woning, zodat de op de oude lening betaalde rente tot die datum aftrekbaar was. Op 1 januari 2013 wordt op grond van artikel 3.119aa, lid 4, Wet IB 2001 de oude woning geacht te zijn vervreemd. Vanaf dan behoort die woning tot box 3.

X heeft in 2008 een nieuwe woning gekocht, waarin hij in 2009 is gaan wonen. Na aankoop heeft een ingrijpende verbouwing plaatsgevonden. De totale kosten van aankoop, verbetering en onderhoud van de woning bedragen € 2.235.000. X heeft voor de nieuwe woning nieuwe leningen afgesloten van in totaal € 1.510.000.

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was onder meer in geschil of in het jaar 2013 de rente die is betaald op de oude lening aftrekbaar is in box 1, of dat die lening moet worden gerekend tot de grondslag van box 3.

Het Hof heeft, met verwijzing naar onderdeel 3.5.1 van het besluit van de staatssecretaris van 10 juni 2010 (DGB 2010/921, hierna: het Besluit), geoordeeld dat van de oude lening een gedeelte groot € 257.500 met ingang van 1 januari 2013 kan worden aangemerkt als lening voor de nieuwe woning zodat de rente over dat deel van die lening in box 1 aftrekbaar is.

Toerekening van de oude lening aan de nieuwe woning heeft volgens het Hof geen gevolgen voor de berekening van de eigenwoningreserve als bedoeld in artikel 3.119aa Wet IB 2001.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd.

De staatssecretaris betoogt in cassatie dat het Hof heeft miskend dat de goedkeuring in het Besluit is bedoeld voor gevallen waarin bij daadwerkelijke verkoop en aankoop van een eigen woning de oude lening direct wordt afgelost met een nieuwe lening, wat hier niet het geval is. Bij fictieve vervreemding is niet voldaan aan de voorwaarde dat de eigenwoningschuld direct wordt herbesteed aan verwerving, onderhoud of verbetering van de woning in box 1. De oude lening volgt dus de oude woning naar box 3, aldus het middel.

De Hoge Raad verwerpt dit betoog.

Het Hof heeft geoordeeld dat X al bij het voldoen van de verbouwingskosten van de nieuwe woning voornemens was de oude lening tot een bedrag van € 257.500 ter (gedeeltelijke) financiering hiervan aan te wenden zodra de voormalige woning zou zijn verkocht en dat tot die tijd de verbouwingskosten uit eigen middelen zouden worden voorgefinancierd. Het hierop voortbouwende oordeel van het Hof dat X dit voornemen op het tijdstip van de fictieve vervreemding heeft verwezenlijkt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting van artikel 3.119a, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001.

Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. Anders Conclusie A-G Wattel (NLF 2019/2028, met noot van Staats), die verwijzing heeft voorgesteld.

Het incidentele cassatieberoep van X wordt met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

De centrale vraag was of in 2013 de rente die is betaald op een ‘oude’ lening aftrekbaar is in box 1 of dat die lening moet worden gerekend tot box 3. Het Hof verwijst naar onderdeel 3.5.1 van het besluit van 10 juni 2010 en oordeelt dat van de oude lening een bedrag ter grootte van € 257.500 vanaf 2013 kan worden aangemerkt als lening voor de nieuwe woning zodat de rente over dat deel van die lening in box 1 aftrekbaar is. De Hoge Raad gaat op grond van artikel 81 Wet RO niet inhoudelijk in op de zaak en daarmee blijft het oordeel van het Hof in stand.

Bij het Hof was het volgende aan de orde gekomen. De enkele omstandigheid dat een belastingplichtige die een schuld is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, het geleende geld niet onmiddellijk voor dat doel aanwendt, hoeft nog niet te betekenen dat niet langer wordt voldaan aan het vereiste dat die lening is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning (het oogmerkvereiste). Ook als de betaling van kosten van verbetering of onderhoud geschiedt ten laste van een andere rekening dan die waarop de uit de geldlening verkregen gelden zijn gestort, zonder dat in onmiddellijke samenhang met de betaling het tegoed op de laatstbedoelde rekening afneemt, hoeft dat niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat niet aan het oogmerkvereiste is voldaan. Het oogmerk de geleende gelden te besteden aan verbetering of onderhoud kan echter niet meer aanwezig worden geacht voor zover de uit de geldlening verkregen gelden zijn aangewend voor andere doeleinden en niet een daarmee overeenkomend bedrag liquide beschikbaar is gebleven.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
15 november 2019
Rolnummer
18/04508
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1780
Auteur(s)
mr. dr. G.M.C.M. Staats
BDO/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/2584
Aflevering
28 november 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2876
bwbr0011353&artikel=3.119a&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.119a&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.119aa&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.119aa&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina