Samenvatting
Op 5 oktober jl. vond tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Haagse etablissement Nieuwspoort de uitreiking plaats van de Jaap van den Berge-literatuurprijs. De winnaar was Hans Gribnau. Hieronder is de door Paul de Haan en Rens Pieterse opgestelde en door Paul namens de jury uitgesproken lofrede opgenomen.
Aansluitend leest u de toespraak die Jaap van den Berge (naamgever van de prijs) uitsprak bij de uitreiking.
Opinie
Dames en heren,
Van harte welkom op de feestelijke bijeenkomst waar wij de Jaap van den Berge-literatuurprijs 2021 in fysieke zin uitreiken aan de winnaar ervan, Hans Gribnau. Hans Gribnau is unaniem verkozen door een jury onder bezielend leiderschap van Fred van Horzen die inmiddels net doet of hij gepensioneerd is. Voor de preciezen onder ons: het jaar 2022 gaan we overslaan; we beschouwen 2022 als een tussenjaar.
Hans Gribnau is hoogleraar in Tilburg, en tot voor kort Leiden (waarover later meer of misschien moet ik zeggen waarover later minder). In zijn enorme aantallen publicaties en bezigheden, valt het bereik qua breedte en diepgang op. Wat ook opvalt, is dat Hans Gribnau de fiscale techniek nooit laat domineren. Hij geeft de techniek de plaats die het toekomt, namelijk in de marge. Het is altijd zijn strijd om rechtvaardigheid die de boventoon voert. Hans schuwt daarbij niet filosofen, economen, sociologen en zelfs romanschrijvers in te schakelen. Zijn belezenheid is enorm.
Een prachtig voorbeeld van die eruditie is Hans Gribnau’s beschouwing over 200 jaar Belastingwetenschap in de bundel 200 jaar Rijksbelastingen (onder redactie van Henk Vording). Over rechtvaardigheid haalt Gribnau de grote Hofstra aan:
De beroemde Ierse dichter Yeats schreef aan het einde van de Eerste Wereldoorlog een (hoe kan het ook anders) apocalyptisch gedicht, The Second Coming. Het gedicht wordt – zo vlak voor het uitbreken van de Derde Wereldoorlog – de laatste jaren regelmatig geciteerd. Het begint als volgt:
(…)
The best lack all conviction, while the worst
Are full of passionate intensity.’
The best lack all conviction – maar niet onze laureaat Hans Gribnau denk ik dan. Hans Gribnau strijdt vol overtuiging tegen vluchtigheid en middelmaat en daar heb je meer dan een dagtaak aan.
Van Rens Pieterse met wie ik deze feestrede heb voorbereid hoorde ik dat in de recente BNB u nu ook hoerenkast als zoekterm kunt gebruiken. Er is namelijk een fiscaal gemachtigde – laten we hem X of querulant noemen maar hij heet Verhoeven – die de belastingkamer van de Hoge Raad bij voorkeur aanspreekt met ‘uw hoerenkast’. Dat ‘uw’ valt me dan wel weer op. Wattel heeft het in zijn conclusie in BNB 2020/21 waar het over dezelfde gemachtigde gaat, niet over het gevloek en getier van gemachtigde maar over diens idiosyncratische preoccupaties. De Hoge Raad zegt niets van de aanspreektitel ‘Hoerenkast’ en neemt een beslissing alsof er niets gebeurd is. Eerder heeft Felix Peppelenbosch in NLF Opinie 2019/39 daar al zijn verbazing over uitgesproken.
Wat zou Hans daarvan zeggen, denk ik dan? Zou hij een betoog houden over de wisselwerking en asymmetrie van rechtsbetrekkingen? Zou hij het door hem in zijn proefschrift geïntroduceerde geometrische begrip correlativiteit uitwerken? Of zou hij de gemachtigde de mantel uitvegen? Of zou hij gemachtigde en de Hoge Raad de mantel uitvegen? Waarom laat een gezaghebbend instituut zich voor hoerenkast uitmaken en waarom mist de gemachtigde het vereiste minimum respect voor de hoogste rechter? Ik denk dat Hans dit niet bedoeld heeft met zijn pleidooien voor meer burgerperspectief. Fatsoen en wederkerigheid zijn namelijk weer andere belangrijke steekwoorden in het Gribnau-glossarium.
De zojuist overleden Hilary Mantel beschrijft in een stuk over Robespierre de zelfingenomen en zelfgenoegzame houding van de aanhangers van de liberale traditie. Mantel schrijft: ‘we are ironical, comfortable, self-absorbed and fatally smug. We think justice has been done; good enough justice, anyway – and we hope that charity will fill the gaps’.
Dat alles is niet van toepassing op Hans Gribnau. In de Giele-lezing uit 2007 legt Hans Gribnau het fundament van zijn werk vast rondom drie essentiële begrippen: belastingrechtvaardigheid, strijd en wederkerigheid. Ik citeer uit zijn lezing:
Voor een vredelievend man als Hans Gribnau heeft hij het overigens verrassend vaak over strijd, oorlog en macht. Twee weken geleden kreeg ik nog een artikel van hem uit de Frankfurter Allgemeine met als titel: de eeuwige strijd om de belastingen. En dan in het Duits, zult u begrijpen.
In een ander recent artikel over dit thema flaneert Gribnau superieur langs de Brabantse inkomst uit de 14e eeuw via Alva, Hobbes, Lodewijk XIV naar de Groot-Slavische gedachte en geschiedvervalsing van Poetin de Grote. Typerend voor Hans Gribnau sluit hij af met de schrijfster Pat Barker die in Regeneration en andere boeken als geen ander het gruwelijke oorlogsleed van de gewone man en vrouw beschreven heeft en die het viriele oorlogsrelaas – de Ilias van Homeros – herschreef vanuit het perspectief van een tot slaaf gemaakte koningin.
Een ander trefwoord dat zeer van toepassing is op Hans Gribnau: responsiviteit in het publieke debat. Onvermoeibaar gaat hij een discussie aan over vrijwillige belastingen en de staat als kleptocraat in Duitsland aangezwengeld door Peter Sloterdijk of redigeert hij een veelkleurige essaybundel van het ministerie van Financiën over tax governance, maatschappelijke verantwoordelijkheid en ethiek.
Of hij geeft acte de présence op een vergadering van de Vereniging van Hoger Financiën personeel en zweept met mede-profeet Leo Stevens het gezagsgetrouwe publiek op tot quasi-revolutionaire hoogten.
Of hij beoordeelt fiscale jaarverslagen binnen het kader van duurzaam beleggen en de Transparant Prijs (VDBO) of geeft een interview in het blad Register en stelt over belastingadviseurs dat de techniek van adviseren in orde moet zijn, maar dat altijd een reflectiemoment moet worden ingebouwd. Vraag jezelf af, zegt Gribnau, of dat wat de klant wil, ethisch verantwoord is.
In het genoemde interview met Register legt Hans Gribnau tevens uit waarom hij de Jaap van den Berge-penning heeft gekregen. De jury was op zoek naar een publicist die met zijn bijdragen ervoor kan zorgen dat partijen hun loopgraven verlaten en gezamenlijk op weg gaan naar fiscale rechtvaardigheid. En zo is het maar net!
Afrondend is Hans Gribnau voor alles ook nog eens een aardige man met een bijzonder zwak voor Feyenoord en Feyenoord-supporters. Ik ben dan ook vastbesloten om bij een volgend kampioenschap van Feyenoord – en dat is al heel gauw – met Hans Gribnau licht beneveld in de Rotterdamse Hofpleinvijver te belanden.
Ik kan nog melden dat Hans erin heeft toegestemd gast te zijn van Anna Gunn en mij in onze podcast Fiscale Fragmenten. De eerste aflevering met Jesse Frederik hebben wij inmiddels op ons YouTube-kanaal fiscale fragmenten gepubliceerd.
Tot slot – ik zou nog terugkomen op Leiden. Het is kennelijk zo dat zelfs een notoire éénpetter als Hans niet meer veilig is in Leiden; de stad waar de wiskundige Tatiana Afanassjewa lang heeft gewoond met haar man, de natuurkundige Paul Ehrenfest. Diezelfde Tatiana legde aan hun wereldberoemde vriend Einstein uit dat Leiden een heel rustige stad was: nergens, zei ze, heeft de overgang van het leven naar de dood zo ongemerkt plaats als in Leiden. Einstein besloot toen naar Princeton te gaan.
Dus sluit ik af met de vaststelling dat Hans Gribnau een profeet is die – met uitzondering van Leiden – in eigen land volop geëerd wordt. De penning geeft hiervan blijk. Hans, namens de jury van harte gefeliciteerd.
Laatste reactie
van mr. J.W. van den BergeDames en heren, geachte aanwezigen,
De jury voor de toekenning van de prijs die mijn naam draagt, heeft voor 2022 die prijs toegekend aan prof. dr. Hans Gribnau. U hebt zojuist gehoord waarom. Die opsomming van redenen, is indrukwekkend. Ik sluit mij daar graag bij aan.
Een van de redenen voor toekenning die de jury noemt, is het enthousiasme waarmee Hans zijn standpunten uitdraagt. Wie wel eens bij een lezing van Hans is geweest, zal dat kunnen onderschrijven.
Ook in zijn schriftelijke stukken kan Hans dat enthousiasme tonen. Als voorbeeld noem ik een stuk van Hans in 2020 in het FED. Het gaat om een recensie van een bundel opstellen over Engelse belastingzaken: ‘Landmark Cases in Revenue Law’. Veel van de in de bundel beschreven zaken zouden, zo schreef Hans, ‘prima kunnen functioneren als startpunt van een cursus fiscale rechtsvergelijking: Verenigd Koninkrijk-Nederland (…)’. Hans roemde verder de algemene beschouwing van de samenstellers van de bundel, Snape en De Cogan. Zij schreven een introductie die volgens Hans ‘een zo diepgaande en zelfstandig leesbare analyse (biedt) van een aantal fiscale thema’s, dat die uitstekend zou passen in een cursus belastingtheorie’.
Omdat ik net een genereus uitgevallen boekenbon had gekregen, besloot ik die te besteden aan de aanschaf van die door Hans zo aanbevolen bundel. Dat leverde, zoals dat heet, een sieraad op voor de boekenkast, want de bundel was fraai uitgegeven.
Dan de inhoud. In de bundel staan zeker opstellen die ook voor de Nederlandse fiscalisten interessant zijn. Zo bevat de bundel een mooie bijdrage van Judith Freedman over de verhouding tussen Generally Accepted Accounting Principles en regels voor fiscale winstberekening. In dat stuk bespreekt zij de Engelse zaak Odeon Associated Theatres Ltd v Jones (HM Inspector of Taxes) uit 1971. In Nederland kennen we een vergelijkbaar standaardarrest: het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 1957. En, wat de kenners niet zal verbazen: de beslissing waartoe de Engelse rechter in 1971 kwam, verschilt in de kern niet van die van de Nederlandse rechters in 1957, namelijk dat er reden kan zijn om in fiscale zaken af te wijken van die accountantsregels.
In de bundel staan ook een aantal andere voor Nederlanders interessante beschouwingen. Ik noem daarvan apart het opstel van de eminente Engelse fiscalist Philip Baker over de zaak Commerzbank
Er staan in de bundel ook nogal wat stukken over zaken met een specifiek Engelse achtergrond. Of de bundel daarom nu wel zo’n goed startpunt zou zijn voor een studie van het Engelse belastingrecht, betwijfel ik. Het lijkt me meer iets voor een cursus rechtsvergelijking voor gevorderden, al lijkt me de bundel ook dan voor gevorderde studenten nog ‘zware kost’.
Hans’ bespreking van de Engelse bundel riep bij mij de vraag op of zo’n verzameling ook niet eens voor het Nederlandse belastingrecht zou kunnen worden samengesteld en uitgebracht?  In zo’n bundel zou het al genoemde arrest uit 1957 over de verhouding tussen bedrijfseconomie en het fiscale begrip goed koopmansgebruik goed passen. Een ander – nog ouder – arrest dat daarvoor in aanmerking komt, is een arrest uit 1923. Dat arrest bevat een overweging die ik maar eens uit het stof haal:
Dus geen, zoals de Duitsers zeggen: ‘Sollbesteurerung’. U begrijpt: ik ben niet zo’n fan van ficties.
We hadden vroeger in Nederland het ‘Fiscaal arrestenboekje’. Voor het eerst uitgegeven in de jaren ’50, en het laatst verschenen ergens in de jaren ’70. Dat was een goedkope handige uitgave, waarin door vooraanstaande auteurs een aantal belangrijke arresten werd besproken. Het boekje was vooral bestemd voor beginnende studenten, maar de kwaliteit van de stukjes maakte het bundeltje tot voor iedere fiscalist aanbevolen leesstof.
Dames en heren, ik pleit er voor dat onze uitgever NLFiscaal eens bekijkt of er niet opnieuw zo’n bundel of bundeltje met fiscale standaardarresten zou kunnen worden uitgebracht, uiteraard samengesteld door Hans.
Beste Hans, ik sluit af met de overhandiging van een dichtbundeltje. Een bundeltje pecuniaire poëzie, in 1987 samengesteld door Gerrit Komrij. Het zou kunnen dienen voor het opsieren van een college of lezing met een dichterlijk citaat, dat geeft altijd cachet aan de zaak. Het kan ook dienen als troost bij fiscale en andere ongemakken, en die kunnen ons allemaal zo nu en dan overkomen.