Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is eigenaar van een perceel met een oppervlakte van 2.280 m2 (hierna ook: het object). Op waardepeildatum 1 januari 2017 zijn op het perceel de oprit, erfafscheidingen en restanten van een fundering aanwezig.

Op 19 maart 2018 is aan X een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaand woonhuis op het perceel. Aansluitend is begonnen met de bouw van deze woning.

In geschil is of de Heffingsambtenaar de aanslag OZB voor het jaar 2018 terecht heeft vastgesteld naar het tarief niet-woningen. De waarde van het object is tussen partijen niet langer in geschil.

X stelt dat het object een leegstaand object met een woonbestemming is, zodat sprake is van een woning.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden biedt de wetsgeschiedenis echter onvoldoende aanknopingspunten voor een dergelijke, van het spraakgebruik afwijkende, uitleg. Uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde luchtfoto’s uit 2014 en 2018 blijkt dat vóór het verlenen van de omgevingsvergunning nog geen aanvang was gemaakt met de (feitelijke) bouwwerkzaamheden. Dit is door X ter zitting tijdens de behandeling van het hoger beroep bevestigd. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat het object niet kwalificeert als ‘woning in aanbouw’ en dus ook uit dien hoofde niet kan worden aangemerkt als ‘woning’ als bedoeld in artikel 2 van de verordening.

Het hoger beroep is ongegrond, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar A-G IJzerman geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren. Het oordeel van het Hof is juist.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
22 juni 2021
Rolnummer
20/02285
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:634
NLF-nummer
NLF 2021/1458
Aflevering
22 juli 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4462
bwbr0005416&artikel=220,bwbr0005416&artikel=220

Naar de bovenkant van de pagina