Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze conclusie van A-G IJzerman gaat over de vraag of het door de grootouders van X (belanghebbende) in een Liechtensteinse Stiftung afgezonderde vermogen moet worden aangemerkt als discretionair vermogen, zodat een schenking door de Stiftung uit dat vermogen aan de kleinkinderen moet worden aangemerkt als een fictieve schenking door de ouders, ingevolge artikel 17 SW 1956.

Hof Arnhem-Leeuwarden achtte aannemelijk dat het vermogen van de Stiftung was bestemd voor de kleinkinderen. Uit paragraaf 7 van de statuten blijkt dat de kleinkinderen geen concrete juridisch afdwingbare rechten hebben jegens het vermogen van de Stiftung. Gelet op het voorgaande kwam het Hof, evenals Rechtbank Gelderland, tot de conclusie dat er sprake is van een discretionair vermogen als bedoeld in artikel 2.14a Wet IB 2001. De Inspecteur kan derhalve op grond van artikel 17, lid 1, SW 1956 schenkbelasting heffen.

Tegen dit oordeel is het cassatieberoep van X gericht.

De A-G is met het Hof van oordeel dat het in de Stiftung ondergebrachte vermogen is aan te merken als discretionair. Dus is het niet zo dat het afgezonderde vermogen moet worden toegerekend aan de kleinkinderen. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
21 december 2022
Rolnummer
21/04630; 21/04631; 21/04632; 21/04633; 21/04636; 21/04637; 21/04639
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:1233
Auteur(s)
prof. dr. F. Sonneveldt
Mazars Private Clients
NLF-nummer
NLF 2023/0308
Aflevering
9 februari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5589
bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=17,bwbr0002226&artikel=17,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a

Naar de bovenkant van de pagina