Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV maakt deel uit van een concern dat opereert in de olie- en gasindustrie.
De BV beschikt sinds 1999 over een 50%-belang in een vennootschap. Op dit belang is de deelnemingsvrijstelling van toepassing.
Een ter beurze genoteerde Canadese vennootschap (verder: X Inc) bezit de andere 50%.
X Inc heeft haar belang in de vennootschap verkocht zonder dat eerst aan de BV aan te bieden.
Daarover ontstaat tussen de BV en X Inc een conflict dat uiteindelijk tot een einde komt na betaling van een bedrag van USD 438.375.000 door X Inc aan de BV.
De vraag is of dat bedrag als een voordeel uit hoofde van een deelneming kan worden aangemerkt.
Hof Amsterdam oordeelt dat de kwalificatie deelneming zich voor de BV niet mede uitstrekt tot het andere 50% belang in de vennootschap dat in het bezit is van X Inc.
Het oordeelt voorts dat de betaalde vergoeding van USD 438.375.000 is toegekend voor het niet-nakomen van het voorkeursrecht dat de BV had om de aandelen van X Inc in de vennootschap te mogen kopen.
De vergoeding heeft daarom het karakter van een schadevergoeding. Zo beschouwd komt de vergoeding volgens het Hof niet rechtstreeks op uit de deelneming die reeds sinds 1999 in bezit was van de BV.
De vergoeding valt daarom niet onder de deelnemingsvrijstelling.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
23 april 2015
Rolnummer
14/00621
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:1716
bwbr0002672&artikel=13&lid=2,bwbr0002672&artikel=13

Naar de bovenkant van de pagina