Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Rijschoolhouder X (belanghebbende) heeft in 2021 gebruikgemaakt van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). Met het besluit van 31 augustus 2021 heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld op € 0 en het betaalde voorschot van € 2.216,24 teruggevorderd, omdat X niet voldeed aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies ten opzichte van Q4 van 2019. X is het niet eens met de berekening van de minister en heeft beroep ingesteld bij het CBb.

Vast staat dat X over zijn hele omzet omzetbelasting betaalt. Volgens het CBb heeft de minister terecht de omzet in de referentie- en subsidieperiode bepaald aan de hand van de voor Q4 van 2019 en Q4 van 2020 ingediende aangiften omzetbelasting.

Niet valt in te zien dat, zoals X heeft gesteld, bij toepassing van de TVL ondernemingen die het kasstelsel hanteren ongelijk worden behandeld ten opzichte van ondernemingen die het factuurstelsel hanteren. Het CBb verwerpt ook alle andere aangevoerde stellingen en verklaart het beroep ongegrond. Wel heeft X recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
vierde kwartaal 2020
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum instantie
5 november 2024
Rolnummer
23/550
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:778
NLF-nummer
NLF 2024/2537
Aflevering
12 november 2024

Naar de bovenkant van de pagina