Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze conclusie van A-G Niessen handelt over de vraag of betaalde rente in verband met een eigenwoningschuld in aftrek kan worden gebracht voor zover deze rente ziet op een periode na overlijden waarin geen sprake meer is van een eigen woning.

Erflaatster is overleden op 4 januari 2014. Op die datum is rente, in het kader van de eigenwoningschuld, voor het gehele jaar vooruitbetaald. Belanghebbenden, de erfgenamen van erflaatster, zijn van mening dat de vooruitbetaalde rente geheel aftrekbaar is in 2014.

Tussen partijen is niet in geschil dat na overlijden geen sprake is van een eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling. De Inspecteur heeft de aftrekbare eigenwoningrente gecorrigeerd voor 361/365 deel, nu volgens de Inspecteur geen aftrek mogelijk is voor het deel na 4 januari 2014.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het eens met de erfgenamen.

Hof Den Bosch heeft daarentegen geoordeeld dat de rente die betrekking heeft op de periode na overlijden niet aftrekbaar is.

In cassatie betogen de erfgenamen dat, nu op het moment van de vooruitbetaling van rente sprake was van een eigenwoningschuld, de rente geheel aftrekbaar is. Zij stellen dat uit artikel 3.147 Wet IB 2001 volgt dat het tijdstip van aftrekbaarheid het moment van betaling is.

Dit middel faalt volgens de A-G. De rentebetaling moet betrekking hebben op een eigenwoningschuld. De kwalificatie als eigen woning ziet niet op een momentopname, maar op een omstandigheid die een duurkarakter heeft. Nu de woning na 4 januari 2014 niet meer als eigen woning kwalificeert, kan er vanaf die datum geen aftrek worden genoten.

Voorts voeren de erfgenamen aan dat indien de Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van vooruitbetaalde rente, deze rente aftrekbaar is op grond van artikel 3.147 jo. artikel 3.120, lid 3, onderdeel a, jo. artikel 3.120, lid 4, laatste volzin, Wet IB 2001. Dit middel faalt eveneens, aldus de A-G, nu die bepalingen alleen gelden voor renten die eindigen na afloop van het belastingjaar.

Conclusie: het cassatieberoep van de erfgenamen dient ongegrond te worden verklaard.

De casus luidt als volgt. Belanghebbende (alleenstaand) geeft een betalingsopdracht om de rente voor een jaar vooruit te betalen. De afschrijving van het bedrag vindt plaats op de dag van overlijden (4 januari). De erfgenaam trekt alle betaalde rente af van het inkomen van de overledene. Rechtbank en Hof hebben verschillend geconcludeerd. 

De Rechtbank volgde belanghebbende in de stelling dat er op het moment van betalen een eigen woning en daarmee een eigenwoningschuld was. Volgens de Rechtbank is noch in artikel 3.120 Wet IB 2001, noch in andere artikelen met betrekking tot de eigenwoningrente een bepaling opgenomen waaruit expliciet volgt dat in het geval er op het moment van vooruitbetaling van de rente sprake is van een eigenwoningschuld en de rente (ook gelet op het derde lid van artikel 3.120 Wet IB 2001) beoordeeld naar dat moment aftrekbare kosten zijn, die kwalificatie alsnog gedeeltelijk komt te vervallen indien als gevolg van overlijden van de belastingplichtige de schuld niet meer als eigenwoningschuld kwalificeert. Daarmee is alle rente aftrekbaar. 

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
9 juni 2020
Rolnummer
19/04782
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:582
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2020/1627
Aflevering
23 juli 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3584
bwbr0011353&artikel=3.147,bwbr0011353&artikel=3.147,bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=4,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina