Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) hield evenals haar broer aandelen in H (bv). Tot 31 augustus 2012 had X een vordering op H van € 3.972.912. Op 13 september 2012 zijn X en H overeengekomen dat laatstgenoemde haar schuld aan X voor 31 december 2012 zou aflossen. Tevens werd overeengekomen dat H uiterlijk op 31 januari 2014 de door X gehouden aandelen inkoopt voor een bedrag van € 1.500.000. Die inkoop heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 4 maart 2014.

Bij het doen van aangifte heeft X ter zake van de inkoop een vervreemdingsvoordeel aangegeven van € 1.500.000 minus € 10.008, derhalve € 1.489.992.

De Inspecteur heeft op de voet van artikel 4.22, lid 1, Wet IB 2001 het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd tot € 5.816.452. Rechtbank Noord-Holland heeft het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot € 5.616.515.

X heeft hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Vast staat dat X in haar aangifte de trustvraag niet met ‘ja’ heeft beantwoord, terwijl zij dat vanwege haar betrokkenheid bij een familietrust wel had moeten doen. Dit leidt tot toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, aldus Hof Amsterdam. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.

Het Hof volgt de stelling van de Inspecteur dat de inkoopovereenkomst niet onder normale omstandigheden is gesloten.

De bepaling van de waarde in het economische verkeer van de verkochte aandelen die de Inspecteur subsidiair voorstaat (€ 4.912.947), berust volgens het Hof op een redelijke schatting. X heeft niet overtuigend aangetoond dat deze waarde (en het daaruit volgende inkomen uit aanmerkelijk belang) onjuist is. De aanslag wordt dienovereenkomstig verminderd.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld.

In deze conclusie gaat A-G Koopman in op de vraag wat moet worden verstaan onder een ‘niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst’ in de zin van artikel 4.22, lid 4, Wet IB 2001. Verder behandelt de A-G de vraag of de Hoge Raad kan vaststellen wat er in een aangifteformulier staat, als dat formulier niet behoort tot de gedingstukken.

De A-G komt tot de conclusie dat het cassatieberoep ongegrond is.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
26 april 2024
Rolnummer
23/03385
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:463
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2024/1464
Aflevering
25 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6453
bwbr0011353&artikel=4.22,bwbr0011353&artikel=4.22

Naar de bovenkant van de pagina