Geen step-up bij vaststelling verkrijgingsprijs ab-aandelen remigrant
Rechtbank Den Haag, 7 mei 2024
Samenvatting
Erflater (belanghebbende; hierna X) is op of omstreeks 18 december 1991 geëmigreerd naar België. Op 15 december 1994 heeft hij 50% van de aandelen in A (bv) verkregen voor € 9.075. Op 11 maart 2003 is X geremigreerd naar Nederland. Op dat moment hield hij nog steeds 50% van de aandelen in A. Deze bv is steeds gevestigd geweest in Nederland.
In april 2018 heeft X de (certificaten van de) aandelen verkocht aan zijn dochters en hun kinderen. De overdrachtsprijs bedroeg € 1.583.958.
In verband met de verkoop is in de aangifte IB/PVV 2018 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen van € 972.318, uitgaande van een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 611.640, zijnde de waarde in het economische verkeer van de aandelen bij remigratie. De Inspecteur heeft het belaste vervreemdingsvoordeel vastgesteld op € 1.574.883, uitgaande van een verkrijgingsprijs van € 9.075.
De erven stellen dat Nederland verplicht is een step-up te geven zodat de verkrijgingsprijs op € 611.640 moet worden gesteld. De Inspecteur stelt daarentegen dat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075 door het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017 (15/05899, ECLI:NL:HR:2017:2423, NLF 2017/2330, met noot van Antonisse) onherroepelijk vast is komen te staan, en daarmee geen onderwerp van geschil meer kan zijn.
Rechtbank Den Haag geeft de Inspecteur gelijk. Er is geen sprake van een grensoverschrijdend element. Hetgeen de erven aanvoeren met betrekking tot het EU-en verdragsrecht mist toepassing. Van dubbele heffing is geen sprake en van strijd met het evenredigheidsbeginsel acht de Rechtbank evenmin sprake.
De Inspecteur heeft het belaste vervreemdingsvoordeel juist vastgesteld.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen
de erven van erflater, eisers, (gemachtigde: drs. A.A. Wouters),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan wijlen [erflater] ( [erflater] ) voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking € 19.587 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2023 de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
[erflater] heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. De gemachtigde van eisers is verschenen, tot bijstand vergezeld van mr. F.R. Herreveld en prof. dr. H.T.P.M. van den Hurk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] ,
mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. [erflater] is op of omstreeks 18 december 1991 van Nederland naar België geëmigreerd.
2. Op 15 december 1994 heeft [erflater] 50 procent van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. (destijds [bedrijfsnaam 2] B.V.; de BV) (de aandelen) verkregen tegen betaling van € 9.075. De BV is naar Nederlands recht opgericht en is feitelijk in Nederland gevestigd.
3. Op 11 maart 2003 is [erflater] naar Nederland geremigreerd. Op dat moment was zijn belang in de BV nog steeds 50 procent.
4. Op het moment van remigratie was de waarde in het economische verkeer van de aandelen € 611.640.
5. Over de waardeaangroei van de aandelen tussen het moment van verkrijging en het moment van remigratie heeft in België geen belastingheffing plaatsgevonden.
6. Verweerder heeft de verkrijgingsprijs van de aandelen bij beschikking van 19 december 2014 vastgesteld op € 9.075 (de beschikking).
7. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd. [erflater] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Den Haag. [erflater] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank sprongcassatie bij de Hoge Raad ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 22 september 2017 (het arrest) ongegrond verklaard. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
8. De aandelen zijn in 2018 gecertificeerd. In april 2018 heeft [erflater] de (certificaten van de) aandelen verkocht aan zijn dochters en hun kinderen. De overdrachtsprijs bedroeg € 1.583.958.
9. In zijn aangifte IB/PVV 2018 heeft [erflater] in verband met de hiervoor vermelde verkoop van de aandelen een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen van € 972.318. Hij is uitgegaan van een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 611.640, zijnde de waarde in het economische verkeer van de aandelen bij remigratie. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.574.883 in aanmerking is genomen, uitgaande van een verkrijgingsprijs van € 9.075.
Geschil
10.In geschil is de hoogte van het te belasten vervreemdingsvoordeel uit de verkoop van de aandelen. Meer specifiek is in geschil de in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs van de aandelen.
11. Eisers stellen zich op het standpunt dat als vervreemdingsvoordeel € 972.318 in aanmerking dient te worden genomen (€ 1.583.958 -/- € 611.640). Nederland is volgens eisers verplicht een step-up te geven zodat de verkrijgingsprijs op € 611.640 moet worden gesteld. Hiertoe voeren eisers aan dat door Nederlandse belastingheffing over de waardeaangroei in de periode waarin [erflater] in België woonde, het territorialiteitsbeginsel, de goede verdragstrouw en het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel worden geschonden. Daarnaast stellen eisers dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017. Ook betogen zij dat een heffing over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang in de periode waarin [erflater] in België woonde inbreekt op de vrijheid van vestiging van artikel 49 VwEU, aangezien deze belastingplichtigen die al eerder in Nederland woonden belemmert om weer in Nederland te gaan wonen. Ten slotte betogen eisers dat de heffing in strijd is met het Engeland-arrest. Aangezien de waardeaangroei valt toe te rekenen aan de Belgische periode, valt het heffingsrecht niet te effectueren, aldus eisers.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het te belasten vervreemdingsvoordeel € 1.574.883 bedraagt. Hiertoe voert verweerder aan dat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075 door het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017 onherroepelijk vast is komen te staan, en daarmee geen onderwerp van geschil meer kan zijn.
Beoordeling van het geschil
13. Met het hierboven geciteerde arrest van de Hoge Raad staat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075 onherroepelijk vast. In rechtsoverweging 2.4.6. van dit arrest heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk het gevolg van het stellen van de verkrijgingsprijs van de aandelen op € 9.075 beschreven, namelijk dat, indien [erflater] zijn aandelen vervreemdt nadat hij in Nederland is komen wonen, Nederland de volledige waardeaangroei van de aandelen boven de € 9.075 in de heffing van inkomstenbelasting betrekt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit gevolg niet in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en België.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het belaste vervreemdingsvoordeel juist vastgesteld. De volledige waardeaangroei van de aandelen boven de verkrijgingsprijs van € 9.075 is op grond van de nationale wet belast en dit heffingsrecht wordt niet beperkt door het belastingverdrag tussen Nederland en België. Wat eisers verder aanvoeren, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheden tussen de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen 2.4.5. en 2.4.6. Anders dan in de situatie die leidde tot het Engeland-arrest, heeft zich in de periode waarin [erflater] in België woonde geen belastbaar feit ten aanzien van de aandelen voorgedaan. Dit arrest mist in dit geval dan ook toepassing. Sinds zijn remigratie in 2003 is [erflater] binnenlands belastingplichtige. De verkoop van de aandelen in april 2018 kent geen grensoverschrijdend element, zodat wat eisers aanvoeren met betrekking tot EU-recht en verdragsrecht toepassing mist. Van dubbele heffing is geen sprake en van strijd met het evenredigheidsbeginsel acht de rechtbank evenmin sprake.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente hebben eisers geen afzonderlijke gronden ingediend. Gesteld noch gebleken is dat teveel belastingrente is berekend.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Welie, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.